BESCHAVINGSFUNDAMENTALISME EN CULTUURRELATIVISME
A. CULTUURRELATIVISME
1. ISLAM, HET NIEUWE SPOOK VAN EUROPA
In het spiegelbeeld van het islamfundamentalisme herleeft in de westerse wereld een oud ideologisch virus: het beschavingsfundamentalisme.
De drang om de wereld te moraliseren en tot 'beschaving' te brengen heeft haar wortel in vier eeuwen Europees kolonialisme. Eeuwenlang hebben onze koloniale voorvaderen, 'beschaving en christendom' over de aardbol gebracht. In hun voetspoor gaan de moderne missionarissen over tot de verspreiding van "vrijheid en democratie" met in de ene hand het handelscontract en in de andere de mitrailleur. Europa wekt daarmee haar verleden van universeel waardenfundamentalisme opnieuw tot leven.
Het beschavingsfundamentalisme heeft in de westerse media en politiek de vorm van een 'mondiaal universeel waardenoffensief'. Na enige decennia van post-koloniale zelfkritiek, lijkt men de moeizame dialoog met andere volkeren en culturen opnieuw te willen verruilen voor een universalistisch patriarchaat onder leiding van het westen.
2. DE TERUGKEER VAN HET BESCHAVINGSFUNDAMENTALISME
Waar het islamfundamentalisme haar boodschap beperkt tot de islamitische volkeren en landen, betreft de honger van de beschavingsfundamentalist de gehele aardbol. Onze waarden zouden universeel zijn en daarmee zouden wij het goddelijke recht verwerven, deze niet alleen uit te dragen, maar ook af te dwingen, in het uiterste geval met militaire middelen. Alles in naam van een geseculariseerde vorm van religieus denken: 'universele beschaving'.
De krachtige terugkeer van dit messianistisch universalisme steunt op subtiele uitsluitings- en discriminatiemechanismen. De generator van die discriminatiepraktijk ligt echter niet bij proto-fascistoïde groepjes ter rechterzijde, maar bij het politieke en intellectuele establishment dat zonder enige terughouding voeding geeft aan vijandschap en vernederingsprocessen tegenover niet-westerse culturen.
In relatie met de Islam zou ik willen spreken van de wederopbouw van een vijandsbeeld. De moderne media-intellectueel denkt in zijn islamkritiek solidair te zijn met de verlichte democratische geest in de islamitische landen zelf, maar het tegendeel is het geval. Een kritische analyse is namelijk gebonden aan geografische- en taalgrenzen en de positie van de kriticus is van groot belang voor de ontvangstmogelijkheden van zijn boodschap. Laat ik dat met een voorbeeld illustreren.
3. KRITISEER UW VRIENDEN, COMMUNICEER MET UW VIJANDEN!
Een islamiet in Iran die een kritisch artikel in een Iraanse krant schrijft over de draconische straffen in het land en pleit voor een grotere mildheid, stelt een moedige en zelfkritische daad ten opzichte van het volk waar hij zelf deel van uitmaakt.
Een Nederlander, die vanuit zijn veilige huis met eenzelfde artikel in een Nederlandse krant komt speelt plat in op de collectieve verontwaardiging van het thuisfront, bevestigt het vijandbeeld en levert een bijdrage aan het wantrouwen tegen buitenlanders en minderheden.
De plaats van de kriticus en de aard van zijn vertoog zijn hier dus van groot belang voor de perceptie van de boodschap. Dat dezelfde mediaboodschappen universeel kunnen worden uitgedragen steunt op een tragische zelfverblinding van de mediaredacties. Het medium waarbinnen het artikel verschijnt, de relatie met andere informatie, de wijze, tijd en land van presentatie is van fundamenteel belang voor de perceptie van de boodschap. In de huidige stand van de media is het voor de moderne mediaconsument echter steeds moeilijker om onderscheid te maken tussen de "werkelijkheid", de boodschap van de werkelijkheid en de perceptie van die werkelijkheid.
Het beschavingsfundamentalisme is het spiegelbeeld van de islamitische revolutie en heeft hiermee belangrijke overeenkomsten. De agressieve haat waarmee respectabele opiniemakers zich in naam van universele samenlevingswaarden tegen islam en fundamentalisme afzetten lijkt te wijzen op de terugkeer van een westers waardenfundamentalisme.
De welwillendheid waarmee men in Nederland de anti-islamitische retoriek aanhoort doet verdacht veel denken aan de welwillendheid waarmee men ginds de anti-westerse retoriek opzuigt. De geest van kritiek en verlichting maakt in Europa paradoxaal genoeg plaats voor de deformatie ervan. De westerse beschaving zou te slap zijn en de beschavingsfundamentalisten revitaliseren deze door hun agressie naar andere culturen onder het mom van 'integratie' van minderheden.
Hun analyses vormen het verval van een beschaving wiens hoogste waarde bestond uit verdraagzaamheid en respect voor het andere als andere. Ze markeren het einde van een kritische traditie, waarin een provocerende en verlichtende zelfkritiek, de kroon op de civilisatie vormde. Deze traditie verliest terrein ten koste van plat ressentiment en offensief universalisme.
De intellectuele vijanden van de Arabische wereld en de islam kunnen zonder noemenswaardige vorm van kritiek in de media hun gang gaan. Hun met haat en agressie doortrokken verhalen worden nauwelijks gekritiseerd of ook maar gerelativeerd. In het licht van een sluipend conflict met de islamitische wereldbeschouwing wordt het universalisme naar 18e eeuws model weer van stal gehaald. De Rushdie-affaire heeft hierin als katalysator gewerkt, de Golfoorlog, de overwinning van de Algerijnse FIS en het Nederlandse minderhedendebat geven het onderhuidse conflict actualiteit.
4. DE OOGKLEPPENVERLICHTING VAN SANDERS EN FINKELKRAUT: CONFORMIST THUIS, KRITIKUS UIT
In zijn essay "Gemengde gezichten, gemengde gevoelens" over de Rushdie-affaire zet Stephan Sanders de aanval in op cultuurrelativistische noties zoals deze in het intellectuele klimaat van de jaren 60 enigszins tot wasdom waren gekomen. In plastische formules zet hij uiteen wat er mis zou zijn met de progressieve maatschappijkritische intellectueel. (In zijn achterhaalde notie samenvallend met de spijkerbroekdragende vormingswerker). Deze goedbedoelende naïeveling zou het slachtoffer zijn van een ideologische zelfkwelling samen te vatten in de formule 'kritisch thuis, conformist uit'. Behalve dat dit een nauwelijks nog bestaand cliché is, getuigt zijn analyse van een klassiek onbegrip over het fenomeen cultuurrelativisme. Sanders is volgens eigen zeggen geïnspireerd door de Franse denker Alain Finkelkraut en zijn boek "La défaite de la pensée" (foutief vertaald met "De ondergang van het denken"). Met zich herhalende analyses van de in Frankrijk volstrekt uitgekauwde Dreyfusaffaire en natuurlijk de eeuwige Julien Benda met zijn "La trahison des clercs" (het verraad van de 'academische' klerken) uit 1926 traceert Finkelkraut een 2-deling bij de intelligentia in het Interbellum tussen Frans universeel vooruitgangsgeloof en Duits volksgeest denken. Het laatste zou het geestelijk erfgoed zijn waar zich etnische en nationalistische conflicten uit ontwikkelen en daarmee moreel verwerpelijk.
Zijn vertoog eindigt met een aanval op de vermeende oppervlakkigheid van de postmoderne geest, terwijl hij en passant het cultuurrelativisme nog bijzet in de "Blut en Boden" traditie, om deze vervolgens in het vuilnisvat van de geschiedenis te deponeren. Het cultuurrelativisme zou volgens Sanders leiden tot een politiek van de "thuislanden" in de Nederlandse cultuur.
De aanval op het cultuurrelativisme is even scherp, als onrechtvaardig en vertekenend. Voordat ik in het onderstaande essay overga tot de ontregeling van dergelijke theorievorming, om haar vervolgens begripsmatig op te lossen, zou ik de vraag willen stellen, hoe we de destructiedrift gebaseerd op een mijns inziens respectabele, hoewel hier en daar wat ouderwetse intellectuele traditie, moeten begrijpen. Mijn antwoord daarop heeft een psychologisch karakter.
De Franse "Philosophes Nouvelles", als Andre Glucksmann en Bernard-Henri Levy, lijden aan een trauma. Het trauma is de teloorgang van het socialisme. Reeds 20 jaar bestaat hun werk uit de afrekening met deze ideologie waarbinnen ze zelf zijn opgegroeid. De teleurstellingen over het "reëel bestaande socialisme" stammen reeds van ver voor 1989 en met de woede over het Oost-Europese badwater hebben ze ook het kind, dat ze lief hadden, weggegooid.
De Franse Nieuwe Filosofen zijn de meest uitgesproken representanten van een bepaalde traditie in de geest van 60, die zelfmoord heeft gepleegd. Men vernietigt echter niet alleen stalinistische illusies, maar tevens de "verstehende" relatie met andere dan westerse culturen door een wantrouwende toetsing op basis van universele beginselen.
De voorheen progressieve intellectueel pleegt hier in de woorden van Benda "Verraad". Verraad aan zijn eigen traditie van humanisering en emancipatie. Deze teloorgang van de progressieve intellectueel en diens invoeging in de bestaande denkorde zou ik ironisch willen samenvatten in de formule: 'conformist thuis, kritisch uit'.
De "Nieuwe Filosofen", het cynisme van de Groene Amsterdammer-intellectueel, het reformisme van de ex-communistische commentatoren en de ondergang van de linkse dag- en weekbladjournalistiek dient men te begrijpen als symptomen van de progressieve bewustzijnscrisis in het begin van de jaren 90.
5. WAAROM BART TROMP HET CULTUURRELATIVISME NIET BEGRIJPT.
Er bestaan in Europa fundamentele misverstanden over de aard en herkomst van het cultuurrelativisme. Filosofen bedienen zich niet zelden van ingenieuze trucs om argumentaties op hun kop te zetten. Bij anderen heb ik vaak het gevoel dat men maar wat in het wilde weg kletst. Een typische reactie van iemand, die de klok wel heeft horen luiden, maar niet weet waar de klepel hangt, was die van de politicoloog Bart Tromp in zijn verweer op mijn vertoog over het beschavingsfundamentalisme. (Parool, 9 Juni 1992).
Professor Tromp doet hier een poging om het cultuurrelativisme intellectueel van het podium te drukken en cultiveert een serie aanwijsbare onjuistheden. De denkfouten, die hij hierbij maakt zijn karakteristiek voor het klimaat waarin de huidige universalisme-golf gedijt:
1. Het cultuurrelativisme zou zijn eigen geldigheid niet wijsgerig kunnen funderen. Op zichzelf is dat juist, maar het probleem is nu juist dat het cultuurrelativisme het resultaat is van een denkbeweging, die heeft ingezien dat wijsgerige stelsels niet te funderen zijn. Het demonteren van de fundamenten is eigen aan haar denkbeweging. Het cultuurrelativisme ontmantelt de universele ficties van de westerse cultuur en probeert vervolgens culturen te begrijpen vanuit een dynamisch cultureel, historisch en geografisch perspectief. Dat de waarden van culturen gerelateerd zijn aan de aard van de maatstaven en de plaats van meting, betekent overigens niet dat dus alle culturen gelijke waarde hebben. De Europese cultuurrelativist ontmantelt de claims van een dominante westerse cultuur, wat iets anders is dan een legitimatie te geven van de patronen van een andere niet dominante cultuur.
2. Het cultuurrelativisme is al evenmin een monopolie-produkt van de westerse beschaving. Integendeel ik zou de stelling wel aandurven dat in andere beschavingen veel meer relativisme en gevoel voor eigen betrekkelijkheid te vinden is dan in het vaak nogal zelfgenoegzame West-Europa. De gedachte dat niet-westerse culturen geen verdraagzaamheid kennen is overigens een zorgvuldig gekoesterde mythe van de Europese cultuur.
3. Tromp mist geheel de boot waar hij denkt dat de cultuurrelativist van mening is dat mensen "vrij gekozen" hebben voor hun cultuur. Het is eveneens te simpel om te zeggen dat mensen dus "onderworpen" zijn aan de regels van hun cultuur. Bij hun geboorte en opvoeding worden mensen in hun cultuur "geworpen". Hun emancipatie bestaat er onder meer uit dat ze de waarden van hun cultuur relatiever kunnen beleven en zich daarmee "vrijheid" kunnen verwerven. Islamfundamentalisten en universalisten van het type Tromp hebben gemeen dat ze nu juist daar moeite mee hebben.
4. Cultuurrelativisten zouden volgens Tromp "schendingen van de mensenrechten" niet kunnen veroordelen. Alweer fout; de cultuurelativist wijst op het historische feit dat zelfs mensenrechten gerelateerd zijn aan hun historische en culturele ontwikkeling. Dat is geen moreel oordeel, maar een feitelijk oordeel. Het is dus een uitspraak hoe het begrip 'mensenrechten' zich feitelijk heeft ontwikkelt, niet hoe het zich behoort te ontwikkelen. Het inzicht dat inheemse codes vaak diep geworteld zijn in de cultuur maakt de cultuurrelativist inderdaad wat terughoudend tot het houden van donderpreken als het gaat over sluiers en vrouwenbesnijdenis. Anders dan deze fenomenen te verdedigen stelt hij dat werkelijke emancipatie van dergelijke tradities door de bevolking in de cultuur zelf moeten plaats vinden. In ieder geval is het niet anders dan preken voor eigen parochie om daar vanuit het verre Nederland verontwaardigd over te doen.
5. Niet-westerse culturen zijn allerminst onveranderlijke grootheden en de cultuurrelativist zou wel de laatste zijn om dat te beweren. Hij zou hoogstens stellen dat verandering in die culturen voort zou moeten komen uit de emancipatoire krachten en intenties van die cultuur zelf. Hij zal zich in deze verzetten tegen het patriarchale karakter van een universalistische cultuur en respect vragen voor het zelfregulerend en veranderend vermogen van de authentieke cultuur.
6. DE CONTINENTENTHEORIE OF SCHEUREN IN HET UNIVERSALISTISCHE WERELDBEELD
De theorie dat de continenten ooit een eenheid vormden en langzaam uit elkaar dreven heeft ons beeld van de wereldkaart op een interessante manier gerelativeerd. We kunnen vaststellen waar continenten gescheurd zijn en hoever ze reeds uit elkaar liggen. Verder moeten we leven met het besef geen vaste grond onder de voeten te hebben en rond te drijven op langzaam bewegende aardschollen.
De continententheorie zou ik als metafoor willen hanteren voor de conditie van het universalisme. De gedachte dat er een absoluut stelsel van waarden bestaat dat voor alle mensen hetzelfde is en waarop handelingen getoetst kunnen worden is een desastreuze utopie. Deze traditie van "natuurrechten" is na de wijsgerige deconstructie van de metafysica door Nietzsche en Heidegger te kenschetsen als een achterhaalde 19e eeuwse wijze van denken.
De volkswijsheid "Het bestaan is relatief" betekent dat feitelijke en morele claims geen absolute funderingsmogelijkheid hebben, maar enkel begrepen kunnen worden vanuit hun cultuurhistorische context. Dit betekent niet dat het debat over normen en waarden afgesloten is, maar dat een dergelijk debat nu pas echt beginnen kan. Omdat het debat een "objectieve" (universele) toetsingsmogelijkheid ontbeert, maar des te meer is aangewezen op de mogelijkheden van een authentieke en intersubjectieve dialoog.
7. HET UNIVERSALISMEDEBAT: DE VERGETEN DIMENSIE VAN DE VERLICHTING
De grondslag van het universalisme-debat zou men tot begrip kunnen brengen door een kritiek op de heersende universalistische wereldbeschouwing. Een universalistische denkwijze poneert een stelsel van historisch overgeleverde waarden en claimt daarvoor een algemene en verbindende werking. Welke waarden zijn dat eigenlijk? De waarden, die onder invloed van het westen universeel zijn verklaard zijn vrijheid, democratie, rechtsstaat en markt. In het perspectief van de cultuurrelativist werkt deze algemeen verbindendverklaring "ontwortelend" en arrogant naar het wordingsproces van een authentieke cultuur.
Het cultuurrelativisme stelt een nieuwe strategie. Het bezint zich op de herkomst van waardensystemen en relateert deze aan de geografische, historische en culturele context waarin die waarden opkomen of ondergaan. Het wijsgerig debat hierover ligt ten grondslag aan de beoordelingskaders van niet-westerse culturen en de omgang met minderheden in Nederland.
Ik zou de tegenstelling tussen beide tradities tot beter begrip willen brengen door er een dimensie van "openheid" aan toe te voegen. Ten onrechte ziet het universalisme zichzelf als de verlichtingsbeweging en verhult daarmee haar "gesloten" zijde, terwijl het haar tegenhanger de mogelijkheid van openheid probeert te ontzeggen. In het huidige debat in Nederland zou ik 4 ideaaltypen willen onderscheiden, waarbij de open, op dialoog ingestelde, dimensie terrein verliest ten koste van no-nonsense- achtige dwangelementen.
7a. HET GESLOTEN UNIVERSALISME
Het gesloten universalisme is het universalisme in wiens naam Europa de afgelopen eeuwen de wereld heeft gekoloniseerd en waarvan de resten nog zichtbaar zijn in een imperialistische politieke benadering. Het is een offensief van westerse waarden en denksystemen, dat min of meer gedwongen aan de ontwikkelingslanden wordt opgelegd. Daarachter gaat de gedachte schuil dat de westerse cultuur vanuit zijn economische en culturele superioriteit het morele recht en volgens sommigen zelfs de plicht heeft tot dit waardenimperialisme.
In confrontatie met de Islam bestaat deze messianistische traditie vanaf de Kruistochten tot aan de Golfoorlog. Het gesloten universalisme onder westerse leiding vormt ondanks haar nuances het concept van de 'Nieuwe Wereldorde'. Zij vormt de heersende ideologie bij de conservatieven en in toenemende mate, met enig nuanceverschil bij politiek links.
Linkse politieke groeperingen hebben het etiket "imperialisme" vervangen door dat van "hulppakket", dan wel "verantwoordelijkheid voor de mensenrechten", "de verspreiding van beschaving" of "vrijheid en democratie". Na een periode van scherpe, vaak eenzijdige kritiek op het koloniale verleden lijken we aan de vooravond te staan van een nieuw ideologisch messianisme naar de niet-westerse wereld. In het binnenlandse politieke beleid vertaalt dat zich in de Nieuw Flinkse formule: "Waar vrijwillige integratie achterblijft, is dwang geboden".
7b HET GESLOTEN CULTUURRELATIVISME
Het gesloten cultuurrelativisme, benadrukt het verschil in culturen en de gesloten eigenwaarde van die culturen. Het begrip van historische en culturele verschillen wordt hier gebruikt om een eigen identiteit vorm te geven, in nationale of religieuze zin. Vaak ontwikkelt die identiteit zich in confrontatie met de aangrenzende of de westerse overheersende cultuur. De Arabische cultuur vindt haar identiteit in haar opstand tegen de Europeanen. De Joodse en Christelijke in hun verzet tegen de Islam. De kapitalistische in haar vernedering van de communistische, de Kroatische in haar strijd met de Servische identiteit. In extreme gevallen leidt dit tot nationalistische en religieuze bewegingen. Het ongemak van delen van de burgerij met minderheden in eigen land kan men echter niet noodzakelijk gelijkschakelen met een superieure houding. Het behoud van de eigen identiteit met een zekere nationalistische dimensie is een legitiem en zelfs waardevol streven. Impliciet is dat een waardering van de andere cultuur als anders en historisch verbonden met een ander geografisch gebied.
De rationele nationalist heeft dan ook respect voor de culturele en historische cohesie van de andere cultuur die zijns inziens enkel gebonden is aan een geografisch gebied dat is omgeven door een grens. Een wederzijds respect in het anders-zijn dat de universalist niet kan opbrengen, omdat deze het anders-zijn niet erkent. De begrenzing van het nationaal en cultureel erfgoed is in principe een doorn in het oog van de universalist, die de wereld bekijkt als een "Global Village" en de "Volksgeest" taboe heeft verklaard, dan wel heeft gereduceerd tot de toevallige overeenkomsten tussen een verzameling individuen.
7c. HET OPEN UNIVERSALISME
Het open universalisme is het universalisme van de dialoog en het begrip. De professionele dragers van deze ideologie bevinden zich nog steeds overal in de samenleving, maar hun stem klinkt minder modieus dan hun no-nonsense tegenhangers. Van de missionarissen tot aan de ontwikkelingswerkers in Afrika en Azië, van de vormingswerker in het minderhedenbeleid, die een "integratiemodel" heeft ontwikkeld tot aan de welwillende journalist, die begrijpt dat integratie onder dwang geen integratie is, maar onderdrukking.
Het open universalisme steunt op de klassieke revolutionaire idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap en vormt nog steeds een pijler van westers bewustzijn dat in de jaren 60/70 een hoogtepunt vertoonde. Andere culturen dienen vanuit dit perspectief wel getoetst te worden aan universele waarden, maar het westen zou een zelfkritisch begrip op moeten brengen voor de moeizame emancipatieprocessen in de niet-westerse wereld. Het afgelopen decennium lijkt deze ideologie in toenemende mate in de conservatieve tang van de dwang te komen.
7d. HET OPEN CULTUURRELATIVISME
Een open cultuurrelativisme gaat een stap verder dan het jaren-60 universalisme. Het is niet zozeer een pleidooi voor dialoog en tolerantie om tot integratie te komen. Het is een actief pleidooi voor de waarde van het verschil in de cultuur. Het wijst het "integratiemodel" af. Niet om reden dat het niet haalbaar zou zijn, maar omdat het geen optimale emancipatoire ontwikkeling aangeeft. De integratie is niets anders dan een gelijkschakelingsmachine en dus een verarming van de diversificatie in de samenleving op regionaal en mondiaal niveau. Het universalisme is in haar ideaalvorm even abstract als saai en ontkracht in haar nivellering de vitale ontstekingsmechanismen in de samenleving. Het open cultuurrelativisme steunt op een actieve fascinatie en interactie met de andere culturen, die men als verschillend aan het eigen wil blijven beoordelen.
B. MINDERHEDEN
8. WAAROM INTEGRATIE EEN FOUTE STRATEGIE IS?
Een milde uitdrukking van het beschavingsfundamentalisme is de heilige koe van het nieuwe minderhedenbeleid: integratie.
Het beleidsbegrip vormt een gedeformeerd antwoord op angst voor maatschappelijke uitsluiting van minderheden. Politiek en media hebben een grote mate van consensus over de wenselijkheid van integratie. Over de middelen verschilt men nog enigszins van mening: vrijwilligheid of dwang?
De integratiedoelstelling zelf echter duidt reeds op een verval van vrijzinnige cultuur ten gunste van orthodoxe retoriek. Een minderhedenbeleid dat opgetrokken was vanuit "wederzijds respect voor andere culturen", lijkt nu terug te vallen op een al dan niet verplichte aanpassingsstrategie. Integratie is een beschaafde wijze om te zeggen dat allochtone culturen moeten verdwijnen. De heersende Nederlandse samenleving wenst zichzelf te reinigen door andere culturen tot gelijkschakeling te dwingen. Hier tekent zich het einde van vrijzinnig respect af voor het andere als andere. De waardering en nieuwsgierigheid voor "vreemde" cultuuruitingen op het Nederlands grondgebied van het Islamitisch gebed tot de hoofddoek, van het Turkse eten tot de Ramadan, nemen snel af.
Voor een deel is integratie een legaal gemaakte uitlaatklep voor anti-islamitische gevoelens en vreemdelingenangst.
9. DE CENTRUM-DEMOCRATEN: ZONDEBOK EN BLIKSEMAFLEIDER
Beschavingsfundamentalisten als VVD-leider Bolkestein en de Nieuw Flinkse PvdA kopstukken, gebruiken pseudo-fascistische en racistische bewegingen als zondebok voor hun eigen ongenoegens. Een aanval op het rechts-nationalisme is de dekmantel om te kunnen komen tot een legitimatiepoging van gedwongen 'integratie'. De Centrum-democraten hebben daarom reeds succes gehad, omdat het politieke establishment een deel van hun leuzen heeft overgenomen. Anno 1994 breken PvdA en CDA zich over de vraag hoe de opkomst van de CD aan banden te leggen.
Men doet dit door het leggen van een excessieve aandacht op minderheden en asielbeleid. In feite blijkt dat de beide partijen op een nette wijze de standpunten van de Centrum-democraten overnemen.
Hoe vaak de angst voor racisme en fascisme ook in de media aan bod komt, het is zeer de vraag of hier in Nederland een echte voedingsbodem voor is.Een werkelijk antwoord op racisme is niet zozeer integratie en zeker geen verplichting daartoe, maar een pleidooi voor het verschil als verschil. Een respect voor de behoeften van de allochtoon om zijn eigen identiteit in de Nederlandse samenleving te kunnen behouden, tegenover de identiteit van de Nederlander. Een groter inzicht en begrip van de vreemde cultuur kan hiervoor zorgdragen. Deze actieve tolerantie is namelijk het hoogste beschavingsgoed in de Nederlandse samenleving zelf en wordt door de politici en mediaintelligentsia momenteel verkwanseld.
'Integratie' is een gevaarlijke retorische luchtbel. Het blijft namelijk volledig onduidelijk wat de allochtonen eigenlijk moeten opgeven en waarin ze dan wel moeten integreren. In zoverre is integratie een dekmantel om op legale wijze af te komen van cultuuruitingen die men in de rechtsstaat niet kan verbieden.
10. DE NEDERLANDSE TAALVERPLICHTING EN ISLAMITISCHE SCHOLEN
Misschien het enige respectabele element dat men zich kan voorstellen bij het begrip 'integratie' is de wenselijkheid om de Nederlandse taal te leren. Dat maakt communicatie mogelijk en daarmee krijgt een actieve verdraagzaamheid meer kansen. Op zichzelf een respectabele argumentatie, maar het stimuleren van de Nederlandse taal gaat hier al gauw over in een soort flinke discussie over een verplichting tot het leren van die taal.
Deze verplichting gaat binnen de Nederlandse grenzen gepaard met een discriminerende factor tussen verschillende minderheidsgroepen. Anders gezegd, wij stellen aan allochtonen uit de Islamitische wereld andere eisen dan allochtonen uit westerse landen. Men kan zonder probleem vaststellen dat de minderheden uit islamitische landen veel actiever zijn in het verwerven van het Nederlands, dan de minderheden uit westerse landen. Van een hier wonende Amerikaan vinden wij het heel normaal dat hij geen Nederlands spreekt, voor de allochtone Turk is dat onacceptabel. Het gebrekkige Nederlands van de genaturaliseerde Fransman wordt met goedwillend applaus ontvangen, dat van de Marokkaan leidt tot irritaties. Terwijl de laatste in het algemeen, gezien zijn arbeidsfunctie minder scholing heeft ontvangen en zodoende zich moeilijker een vreemde taal verwerft. Daarnaast zijn de verschillen tussen Arabisch en Nederlands veel groter dan die tussen Engels of Frans en Nederlands.
Het veel gehoorde verwijt van beschavingsfundamentalisten is dat buitenlanders hier in hun eigen bevolkingsgroep blijven zitten en zich opsluiten in hun eigen "thuisland". Zelfs wanneer dat waar zou zijn kan men zich afvragen waarom dat schadelijk of onverdraaglijk zou zijn. Wanneer het westen eeuwenlang christelijke en Europees-talige scholen en kerken in de 3e wereld heeft neergezet, lijkt het wat vreemd om dat de Islamieten te ontzeggen. Hun legitiem verblijf hier en bijdrage aan de maatschappelijke produktie verschaft hun domweg het recht tot de oprichting van islamitische scholen, volgens dezelfde regels als katholieke en protestantse scholen.
11. WAAROM WIJ INCONSEQUENT ZIJN TEGENOVER MINDERHEDEN
Er heerst in het westen dat misplaatste gevoel van verdraagzaamheid. Tegenover de diepgaande patronen van intolerantie in de ontwikkelingswereld zou het westen haar verdraagzaamheid inbrengen. Iedereen, die werkelijk heeft gecommuniceerd met de derde wereld weet dat pijnlijk genoeg, het omgekeerde veelal het geval is.
De westerse integratie-eis klinkt redelijk, maar is patriarchaal en tevens inconsequent. Westerlingen, die voor langere tijd in 3e wereld landen of andere culturen hebben gereisd of gewoond, weten dat de vrijwillige isolatie van westerse zakenlieden, arbeiders, diplomaten en mediamensen ten opzichte van de autochtone cultuur daar veel groter is dan die van minderheden hier. De hoeveelheid westerlingen in de 3e wereld, die de moeite neemt de autochtone taal te leren is miniem en de minachting en het onbegrip over de gewoonten en tradities van het gastland is veelal schokkend.
Westerlingen leven in de 3e wereld bijna letterlijk op bevoorrechte eilanden en een discussie over integratie in de autochtone cultuur zou in die kringen met hoongelach ontvangen worden. Men sluit zich op in zijn bewaakte woonwijk, maakt gebruik van westerse winkels, ziekenhuizen en hotels en onderhoudt zich grotendeels met andere buitenlanders. Westerlingen worden door niet-Westerlingen niet enkel in hun vaak vreemde en verwerpelijke gewoonten gerespecteerd, ze stellen in veel gevallen zelfs de regel.
12. STROPDAS CONTRA HOOFDDOEK
In het westen is de stropdas en het kostuum het vereiste uniform om succesvol te kunnen opereren in de zakenwereld. Deze regels gelden zeker voor gekleurde buitenlanders. Islamieten passen zich in het westen daar vaak bij aan, terwijl er toch geen westerling is die te gast in de islamitische wereld met een hoofddoek gaat rondlopen. De kledingstukken symboliseren een leefwijze. Een rationeel denkend mens kan toch moeilijk volhouden dat een ritueel en ongemakkelijk kledingstuk als de stropdas, hoort bij universele waarden en de hoofddoek voortkomt uit een verwerpelijke godsdienst.
Elke 3e wereld reiziger die wel de moeite heeft genomen om met de bevolking in contact te komen, kan bevestigen dat de volken in de niet-westerse wereld over het algemeen een veel gastvrijer en geïnteresseerder houding hebben tegenover vreemdelingen dan het gesloten karakter dat in de Nederlandse samenleving gebruikelijk is. Westerse arbeiders in Azië en Afrika zijn veelal gerespecteerde vreemdelingen en de meesten willen dat graag zo houden. Hun kinderen gaan niet verplicht naar Arabische scholen, waar hun stropdasjes door hoofddoekjes vervangen worden. Hun kinderen hebben eigen scholen en gedragen zich daar vaak meer westers dan de kinderen hier.
13. NIET ELKE GASTARBEIDER WIL BLIJVEN
Men kan natuurlijk betogen dat ergens te gast zijn (een zakenman in de 3e wereld), al is dat voor jaren, wat anders is dan deel zijn van de samenleving (een genaturaliseerde gastarbeider). De overgang van gastarbeider tot minderheids-Nederlander is vaak een glijdende schaal. In beide gevallen, verblijven en naturaliseren, kan men de vraag stellen wat er zo wenselijk is aan integratie in de "main-stream" van de samenleving. Waarom mogen er geen groepen vrijwillig in de periferie van de samenleving bivakkeren? Sommigen zullen willen integreren, anderen niet. Waarom zou integreren beter zijn dan niet integreren?
Een groot deel van de minderhedenbevolking wil maar tot bepaalde hoogte integreren en koestert zich enigszins in de meegenomen identiteit. Zelfs wanneer Nederlanders die culturele identiteit als achterlijk kenschetsen lijkt dat nog geen reden, deze de minderheden te ontzeggen. De culturele identiteit is vaak de mogelijkheid om zich met zelfrespect te handhaven en het bestaan "in den vreemde" zinvol te kunnen ervaren. De behoefte aan identiteit en zelfrespect vormen een belangrijke dimensie in de ervaringswereld van de minderheid. Nederlanders hebben hier weinig begrip voor, omdat ze zelf behept zijn met een gebrek aan nationaal zelfrespect. De onbekendheid met de vreemde cultuur en het gebrek aan nieuwsgierigheid daarnaar completeren het probleem. Een minderheden-
identiteit is van groot belang voor het zelfrespect en een verlies daarvan levert grote en onnodige problemen op. Minderhedengroepen kunnen gemakkelijk psychologisch ontworteld raken met minder prettige gevolgen voor de heersende Nederlandse cultuur.
14. POLYGAMIE OF WAAROM BOLKESTEIN IN ZIJN EIGEN STAART BIJT
De meest ironische fase in het Nederlandse islamdebat trad in toen VVD-leider Bolkestein meende zich scherp te moeten keren tegen wat hij hield voor een islamitische misstand: polygamie.
De islamitische woordvoerders in Nederland vroegen zich verbaasd af of het fenomeen polygamie eigenlijk wel voorkwam op Nederlandse bodem of meer het element was van een soort loos propaganda-offensief tegen de islamitische cultuur.
De Nederlandse zedenmeesters lijken hier het slachtoffer van wilde geruchten over de mythische harem van de Sultan in Istanbul of handel in blanke vrouwen aan het Perzische hof.
In het Westen komt islamitische polygamie niet of nauwelijks voor en iemand, die enige kennis heeft van de Arabische landen weet dat polygame huwelijken daar zijn voorbehouden aan een zeer kleine groep van rijken.
Van de Emir van Koeweit bijvoorbeeld, gaat het verhaal dat hij 130 vrouwen heeft. De modale Arabier spreekt hier met morele afschuw over dan wel met hoofdschuddende ironie. Een dergelijke situatie strookt absoluut niet met zijn gevoel voor rechtvaardigheid. Ironisch is het om vervolgens vast te stellen dat deze superpolygamist zijn kroon ontleent aan het protectoraat van het Westen.
Het grootste deel van de Islamitische mannen heeft slechts een vrouw en de rest heeft er vaak helemaal geen. De financiële eisen van het huwelijk zijn voor veel jonge mannen namelijk een groot probleem.
De reden waarom polygamie volgens de oude islamitische wetten was/is toegestaan was vreemd genoeg een tegemoetkoming aan de belangen van de vrouw. Een man kon zo bijvoorbeeld de weduwe van zijn broer huwen, waardoor deze niet onverzorgd achterbleef en tegelijk haar maatschappelijke positie kon behouden. In het moderne westen mag dat vreemd klinken, in de structuur van de vroegere islamitische wereld was het een regel van sociale rechtvaardigheid, met name tegenover weduwen vooral in tijden van oorlog, als vele mannen sneuvelden.
Wil ik nu beweren dat de vrouw niet onderdrukt is in de islamitische wereld? Dat ligt complexer dan het lijkt. De meeste vrouwen zullen die onderdrukking net zo min ervaren als mijn grootmoeder, wier leven bestond uit de verzorging van kind, huis en haard alsmede uit de zondagse wandeling met haar echtgenoot.
Het grootste deel van de kritiek vanuit de moderne westerse samenleving op de positie van de vrouw in de islamitische maatschappij heeft minder te maken met het specifieke karakter van de Islam, danwel met de kenmerken van een "traditionele samenleving" waarin de levenskringen van mannen en vrouwen strikt gescheiden zijn. Het is foutief om ervan uit te gaan dat de man de rechten heeft en de vrouw de plichten.
Contacten tussen de beide kringen zijn strikt gecodeerd en man en vrouw hebben hierin hun eigen ongeschreven regels van rechten en plichten. Wanneer men de maatschappelijke positie van het individu als criterium neemt is dat, gezien de traditionele taakverdeling, in de eerste plaats voor de vrouw nadelig. De maatschappelijke speelruimte voor met name de ambitieuze vrouw is onmiskenbaar kleiner dan die van de man. Tegenover de manlijke maatschappelijke rechten staat overigens wel een zware onderhoudsplicht.
Liefde, huwelijk en sex zijn voor beide partijen cultureel zeer strikt gereguleerd. De relationele mogelijkheden van mannen zijn nauwelijks groter dan die van de vrouw en vergelijkbaar met die in het 19e eeuwse Europa. De sterke verhalen van islamitische mannen hierover kunnen niet verhullen dat het grootste deel van de ongetrouwde mannen aldaar gewoon maagd is.
Polygamie als gevolg van losse zeden of als resultaat van de ongelijke machtspositie tussen mannen en vrouwen is in de praktijk veel sterker in het westen dan in de islamitische wereld. Het absurde van de stelling van Bolkestein is dan ook dat de Nederlandse samenleving in feite sexueel veel 'polygamer' is dan islamitische samenlevingen.
De aanval van Bolkestein op de polygamie wordt lachwekkend paradoxaal, wanneer men zich afvraagt of een dergelijke moralistische inmenging in het persoonlijk leven van mensen wel te rijmen is met een Liberale ideologie.
Wat is er eigenlijk zo on-liberaal aan een polygame levensstijl of zelfs een polygaam huwelijk?
Het verzet hiertegen komt met name uit confessionele hoek en klein-burgerlijke groepen, die bevreesd zijn voor de aantasting van hun eigen zekerheden. Paradoxaal genoeg zou juist de liberale voorman hier moeten pleiten voor het recht op polygamie. Scherper gesteld : De beginselen van het Liberalisme lijken me glashelder. Het recht van het individu om zijn eigen samenlevingsvorm te kiezen impliceert een afschaffing van het polygamie-verbod.
C. FASCISMEPERCEPTIES
15. DE ANNE FRANKSTICHTING: TRAGIEK VAN HET ANTI-FASCISME
Het behoort tot de diepste trauma's van de Nederlandse samenleving: de angst voor fascisme. In de roep tot waakzaamheid uit zich het diepe verlangen naar een vergaan heldendom van de verzetstraditie. De behoefte aan 'integratie' bij beleidsmakers komt veelal niet voort uit moed en zelfvertrouwen, maar uit zorg en angst. De vrees voor uitsluiting van minderheden, de sluipende angst dat men geen antwoord heeft op de groei van rechts-radicale groepen. "Angst is een slechte raadgever" zegt een oud Hollands gezegde. Het is echter de angst en de uitsluiting, die de wortel dreigt te worden van een nieuw regressief engagement, dat paradoxaal de schim versterkt, die ze bestrijdt.
Het anti-fascisme groeit niet enkel als reactie op buitenlandershaat. Buitenlandershaat en ressentiment groeien als verontwaardiging op de gesloten ideologische agressie van de anti-fascismecomités. Een verborgen uitsluitingsmechanisme voedt zich vanuit een underdog-rol tegen taboe en repressie die het anti-fascisme haar lijkt op te leggen. De groei van een anti-fascisme beweging heeft als neveneffect dat het een volgende stap vormt in de uitzichtloze draaimolen van het wantrouwen. In dit verband heeft het verbod op en de isolatie van rechts-radicale politieke groeperingen enkel tot tragisch gevolg dat de gevoelens van discriminatie bij deze groepen diep verborgen voortwoekeren.
In het Amsterdamse Paradiso werd in 1992 een debat gehouden over "De wonderlijke demonstratie tegen het fascisme", In het neo-fascismedebat raakten twee orthodoxe denkbewegingen in de samenleving op fatale wijze met elkaar slaags. Het Nieuw Flinkse media-establishment ('De overheid moet steviger optreden, desnoods tegenover minderheden') stelde zich te weer tegenover de beschuldiging van de anti-fascisten, dat men voeding geeft aan buitenlandershaat.
De heren columnisten hebben in hun "Mijn allochtone buurman dient zich ook aan de regels te houden"-verweer strikt genomen gelijk, maar ze trappen op een insinuerende wijze open deuren in. Een dergelijk klimaat werkt negatief op migranten.
Het gaat anderzijds veel te ver om dat soort "flinke" praat fascisme te noemen. De Nederlandse politieke traditie kent in tegenstelling tot omliggende landen nauwelijks openlijke en actieve buitenlandershaat, hoewel het onderliggende wantrouwen er niet minder om is. De smaakmakers in de Nederlandse journalistiek hebben ook zeker geen racistische of fascistische toon, maar cultiveren wel een bedenkelijk soort wantrouwen.
Het verborgen wantrouwen tegen buitenlanders is groeiende en de media voeden die sentimenten wel degelijk door hun roep om "burgerplicht van de allochtoon" al vind dat plaats op universele gronden.
De belangrijkste kritiek op anti-discriminatiegroeperingen als het CIDI of de Anne Frankstichting is dat ze niet in dialoog willen zijn met het object van hun kritiek. Het effect is een praktijk van wantrouwen en verdachtmakerij.
Naast een pleidooi voor een dialoog met proto-fascistische groepen gaat het tevens over een niet door angst en zorg gedreven dialoog met gevoelens van buitenlandersressentiment in de autochtone Nederlandse bevolking.
Een aantal migrantencomites verdienen hier een compliment. Waar anti-discriminatiegroeperingen veelal worden gedreven door wantrouwen tegen de eigen Nederlandse bevolking en daarmee verbods- en taboevorming versterken, zijn migrantenorganisaties ovr het algemeen ingesteld op een vruchtbare dialoog en een gezonde belangenbehartiging vor allochtone groepen.
16. HET HUMANISTISCH VERBOND: DE PARADOX VAN DE VERDRAAGZAAMHEID
De traditionele organisaties ter verdediging en verspreiding van de humanistische waarden bevinden zich in een tragische paradox. Het Humanistisch Verbond riep haar leden op geld te storten onder het motto: "Wees verdraagzaam tegenover iedereen, behalve tegenover de onverdraagzamen". Het humanistisch gebod lijkt het produkt van een oorlogsgeneratie die krampachtig probeert haar idealen nieuw leven in te blazen door zich in Nederland af te zetten tegen een niet bestaande vijand. Het kwaad dient hoe dan ook bestreden en men kiest hiervoor een houding, die te vergelijken is met de eeuwenoude moraal van Hamurabi: "Oog om oog. tand om tand". Het motto is niet progressief, maar defensief en komt voort uit het misverstand dat verdraagzaamheid een begrensde regel is in plaats van een levensinstelling.
De humanistische levensovertuiging kan zich alleen verwerkelijken in een streven actieve verdraagzaamheid op te brengen, juist tegenover de onverdraagzamen. Pas in het gezicht van dictatuur, militarisme en machiavellisme wordt de humane kracht van de dialoog op zijn scherpst op de proef gesteld en blijkt wie getuigt van een natuurlijke humanistische levensinstelling en wie het slachtoffer wordt van een paradoxale vorm van defensief excorcisme.
In de Bosnie-tragedie toont zich de humanistische paradox het scherpst. De belangrijkste voorvechters van de "humanistische waarden", zoals de vroegere leider van de vredesbeweging, Mient-Jan Faber en de held van het 3e wereldbeleid Jan Pronk lijken met hun pleidooi voor militair ingrijpen de tragische symbolen te zijn van deze paradox. Het diepe schuldgevoel tegenover de islamitische slachtoffers speelt hierin een belangrijke rol. Schuldbewuste menslievendheid slaat hier om in een pleidooi voor militair geweld en verliest daarmee haar geloofwaardigheid. Feitelijk is het even beschamend als lachwekkend om te zien hoe de leider van de vredesbeweging pleit voor militaire actie.
17. AMNESTY INTERNATIONAL EN DE RELATIVITEIT VAN DE MENSENRECHTEN
Bij gebedsdiensten, ramadan of couscous is de westerse cultuur meestal nog wel bereid tot relativering of in ieder geval verdraagzaamheid. Bij verschillende staatsinrichtingen, samenlevingsvormen en economische structuren maakt de tolerantie plaats voor wantrouwige uitingen van superioriteitsgevoelens. In het geval van geweld en straf domineert de prekerige toon van een hoog van de toren blazende dominee.
Dat zelfs het fenomeen 'mensenrechten' aan cultuurhistorische relativeringen onderhevig is, is in Nederland een tot taboe verklaarde kijkwijze. Het taboe kan echter niet verhullen dat de aard van de feitelijke acceptatie van fenomenen als geweld, lijden en straf door de geschiedenis heen en tussen culturen onderling, aan sterke veranderingen onderhevig is.
Het "beschaafde" westen is hier allerminst aan het "einde van de Geschiedenis" zoals een groeiend aantal intellectuelen in de fixatie op de eigen navel beweert. De definitie van "mensenrechten" vindt plaats op basis van het waardensysteem van de westerse wereld in de meest recente fase van haar ontwikkeling.
Afgezien van haar morele legitimatieproblematiek is de feitelijke beoordeling van straf en dood historisch, geografisch en cultureel aan een situatie gerelateerd. In het Middeleeuwse Europa werd een massamoordenaar door 4 paarden uit elkaar getrokken, in de Renaissance kwam hij op de brandstapel, in de Verlichtingstijd werd hij onthoofd, in het laat 20e eeuwse Amerika komt hij in de dodencel of kan hij zich uitkopen en in Nederland krijgt hij 15 jaar gevangenisstraf. Naar de maatstaf van humanistische verlichting kan men enige vooruitgang vaststellen.
Bij de "terrorist" ligt het probleem veel gecompliceerder. Wat in de ene cultuur, land of tijdperk een gevaarlijke moordenaar is, lijkt in een andere omstandigheid een held of vrijheidsstrijder. De militair heeft een vergelijkbaar beoordelingsprobleem. Een deel van de bevolking zal hem ervaren als noodzakelijk kwaad of held, een ander deel als huurling of massamoordenaar.
De aanvaardbaarheid van 'geweld, mits volgens de regels' leidt maar al te vaak tot lachwekkende morele paradoxen. Een Amerikaanse piloot, die vakkundig een dorp uitmoordt is een oorlogsheld. Zijn tegenstanders, die vervolgens voor de camera het gezicht van de man bont en blauw slaan worden afgeschilderd als beulen, die zich niet aan de regels van het oorlogsrecht houden.
Het oorlogsrecht kan men beschouwen als het meest absurde wanprodukt van de universalistische geest. Wreedheid en moord is gelegitimeerd, mits volgens de regels en dan noemen we het geen wreedheid.
Zelfs de in het westen heilig verklaarde mensenrechtenorganisatie Amnesty International kan zich niet onttrekken aan de oogkleppen van de westerse moraal. Toen ik Amnesty na de Golfoorlog vroeg waarom ze wel een rapport publiceerden over de mensenrechtenkwestie in Koeweit tijdens de Golfcrisis en niet over de resultaten van de geallieerde oorlog in Irak, kreeg ik tot antwoord dat ze in principe geen rapporten schrijven over gewelddaden in tijd van oorlog. In dit zwijgen toont de organisatie zich een produkt van de heersende westerse ideologie.
De legitimatieschema's in oorlogsgeweld zijn omgeven met wonderlijke paradoxen. Nog tot in deze eeuw werden de meeste oorlogen simpelweg gelegitimeerd als erekwesties of als een terechte revanche. In het moderne perceptiekader ervaart men dat niet meer als voldoende legitimatiegrond, hoewel duidelijk is dat deze sentimenten zeker bij de leidinggevende elite nog een belangrijke rol spelen.
Hoewel men in Nederland de doodstraf onaanvaardbaar acht, lijkt het fenomeen oorlog bij steeds grotere groepen aan legitimiteit te winnen, terwijl de bereidheid om daaraan mee te doen, mits op basis van "universele" VN-regels, zeer snel groeit. De beladen term oorlog wordt dan vervangen door het eufemisme "Het herstel van de internationale rechtsorde".
In de kwestie Bosnie lijkt Nederland zelfs voorop te lopen in het pleidooi voor militaire interventie.
Geweldsacceptatie verschuift ook in Nederland zelf. Fysieke geweldsnormen zijn binnen de Nederlandse grenzen aan zeer snelle veranderingen onderhevig. Tot diep in de jaren 60 was het bijvoorbeeld in Nederland niets bijzonders om kinderen die zich niet aan de schoolregels hielden te slaan of zelfs met een stok af te ranselen. Minder dan een decennium later was dit binnen het maatschappelijk normenkader onaanvaardbaar geworden.
De normenverschuiving over fysiek geweld tussen ouders en kinderen is bijvoorbeeld nog steeds gaande. Fysiek geweld als uitdrukking van ouderlijke macht is binnen grenzen toegestaan. Erotische handelingen tussen ouderen en kinderen zijn daarentegen weer misdadig. Terwijl die in het Klassieke Griekenland een cultus vormden, zijn ze in het moderne Nederland overladen met taboes. Wanneer men enige distantie neemt van deze sterk verschuivende morele patronen lijkt het onmogelijk om haar relatieve karakter te ontkennen.
18. HET TABOE OP RACISME
Het racismetaboe produceert racisme door uitspraken als zodanig te benoemen. Veel uitspraken lijken racistisch, maar zijn dat in feite niet. Bijvoorbeeld de uitspraak "Zwarten werken minder hard dan blanken" ervaart men in Nederland als ontoelaatbaar 'racistisch'.
Waarom eigenlijk? In de eerste plaats kan men zich natuurlijk afvragen of de uitspraak waar is, maar van belang is alleen welke conclusie men trekt uit een bevestigend antwoord. Misschien werken zwarten minder omdat ze van de arbeidsmarkt gestoten worden en dus geen mogelijkheden krijgen. Misschien ligt hun arbeidsmoraal anders en hebben we te weinig oog voor hun eigen vorm van produktiviteit. Misschien ook genieten ze meer van het leven door minder hard te werken.
Het taboe verklaren van de uitspraak blokkeert debat en overdenking en dat werkt in de eerste plaats nadelig voor de in opspraak geraakte groep zelf.
De uitspraak "De joodse journalistiek doet aan zelfcensuur, in hun berichtgeving over de staat Israël." heeft de ex-NRCcolumnist van Doorn in dat dagblad zijn column gekost wegens vermeend anti-semitisme. De opschudding kwam voort uit het feit dat de uitspraak raakte aan het Israëltaboe. In plaats van zich de waarde van de uitspraak te realiseren bogen de anti-fascistische scherprechters in de Nederlandse mediawereld zich over de diepere betekenis van het woordje "de", waarmee men het gesignaleerde probleem (zelfcensuur ivm. Israël) omzeilde door middel van een verdachtmaking van de criticus. Afgezien van de vraag of "de" joodse journalistiek wel bestaat is de kern van de uitspraak niet enkel legitiem, maar bovendien waar. De publicist had er misschien aan toe kunnen voegen "De niet-joodse journalistiek eveneens".
19. FASSBINDER EN
DE THEATRALISERING VAN HET SLACHTOFFERMECHANISME
Het mechanisme van het anti-fascisme dat in haar eigen staart bijt werd scherp gedemonstreerd in het plotseling oplaaiende "Fassbinderdebat". In zijn toneelstuk "Het vuil, de stad en de dood" hekelde Rainer Werner Fassbinder de kaalslag in de stad Frankfurt en het optreden van een joodse makelaar (De rijke Jood), die zijn joodse identiteit misbruikt om zijn zaken gerealiseerd te krijgen. Hoewel fictief is het toneelstuk geschreven naar aanleiding van werkelijke gebeurtenissen. De tekst behandelt eigenlijk het zelfbevestigingsmechanisme van verschillende slachtoffergroepen.
Zijn personage "de rijke Jood" is de reden voor beschuldigingen van antisemitisme en dit leidt tot een lachwekkend mediadrama. Met de verdoeming van Fassbinder wordt een van de belangrijkste critici in het na-oorlogse Duitsland verdacht gemaakt en begint de civilisatiemachine haar eigen kinderen op te eten.
Het theatrale drama wordt van het podium gejaagd, maar realiseert zich ironisch genoeg in de politieke werkelijkheid rond de opvoering van het stuk. Joodse groeperingen gedragen zich onder steun van een overspannen media zoals Fassbinder in zijn toneelstuk aangeeft zonder dat zelf te begrijpen. Ze misbruiken hun historische slachtofferschap om te komen tot een verbod van de opvoeringen in Duitsland en Nederland.
Een belangrijk deel van de media-intelligentsia zwicht voor de chantage en blaast de hetze aan door een vermeende jacht op neo-fascistische spoken. Deze spoken lijken werkelijk te worden wanneer de joodse acteur Jules Croiset beweert ontvoerd te zijn door 'neo-fascistische elementen'
De tragedie krijgt een hilarisch hoogtepunt wanneer blijkt dat het toneelstuk zich wreekt op diegenen die het verboden. Op het hoogtepunt van het maatschappelijk debat blijken de neo-fascistische repercussies een in scene gezette rel te zijn. Croiset erkende dat zijn ontvoering het produkt was van verbeelding en niet van "neo-fascistische elementen". De media reageren ironisch genoeg verontwaardigd, niet in staat om te zien dat Croiset niets anders was dan de extatische spiegel van hun eigen spektakel. Het persoonlijk drama van Croiset lijkt de perfecte metafoor van de paranoiamachine in de anti-fascistische beweging.
D. DIFFERENTIEDENKEN
20. HOE TE ONTSNAPPEN AAN DE VIJANDSSPIRAAL?
Elke strategie gebaseerd op angst en veiligheidscomplexen slaat tenslotte om in haar eigen tegendeel. Het afsluiten van de dialoog leidt tot een spiraalbeweging waarin angst en taboevorming elkaar opdrijven. Door middel van welke omgangsvormen met culturele minderheden kan men aan de angst-taboespiraal ontsnappen?
De angst voor buitenlandershaat, racisme en fascisme legt een fnuikend taboe op alle onderscheidingen en pogingen tot waardering van onderlinge verschillen. Het probleem met het taboe gemaakte object is namelijk dat het fascineert in zijn verbod. Het resultaat is een dodelijk repressief zwijgen over latente beeldvorming, die daarmee niet besproken en dus niet ontkracht, dan wel gerespecteerd kan worden. De angst voor culturele discriminatie sluit daarmee de openheid van het debat uit en smoort de uitingen van discriminatie in een sluipend en ongrijpbaar virus.
In zoverre is een openlijker omgang met voor velen bedenkelijke uitspraken zeer gewenst. De tolerantie geeft de mogelijkheid tot een scherper onderscheid van gewenste en ongewenste uitspraken en schept de mogelijkheid de pseudo-racist te confronteren met zijn eigen irrationaliteit.
21. DE VERBODEN FASCINATIE VOOR HET VERSCHIL
De angst voor discriminatie gaat zover dat zelfs de belangstelling voor de positieve fascinatie van het verschil door de universalistische intellectuelen verdacht wordt gemaakt.
De uitspraak "Zwarte mensen hebben meer gevoel voor dans en muziek" zou getuigen van omgekeerd racisme. Wij zouden moeten leren om anderen als gewoon te aanvaarden in plaats van als bijzonder.
De gelijkschakelingsoperatie van de universalist legt een deken van taboes, bijvoorbeeld op het verlangen naar exotica van de blanke naar de kleurling. De uitspraak "Jamaicanen zijn muzikale en exotische mensen" voelt de ingekapselde intellectueel weliswaar niet als schadelijk, maar wel als ongewenst in de gewoonheidsstrategie.
Het "normaliseringsverlangen" van de universalist is niet zozeer utopisch maar eerder saai en dodelijk voor specifieke levenskrachten. De normaliseringsstrategie produceert een serie fatale voorschriften in de omgang met minderheden.
Minderheden verdienen niet in de eerste plaats meer gelijkheid, maar meer respect voor hun eigenheid. Aan deze eigenheid danken we de rijkdom aan vreemde gebruiken en tradities, die de moderne metropool haar fascinerende aantrekkingskracht geeft. Ofwel : dankzij de islamitische minderheden hebben de grote steden in Nederland een variatie aan Marokkaanse en Pakistaanse restaurants, wandelen er vreemdelingen in klederdracht op de Albert Cuyp-markt, bestaat er een keur aan nieuw gebouwde moskees en nieuwe godsdienstrituelen en kan men luisteren naar islamitische life-muziek.
De minderheden en subculturen leveren niet enkel een bijdrage aan de pluriformiteit van de samenleving, ze vormen de levende spiegel van de betrekkelijkheid van waarden en omgangsnormen in de dominante Nederlandse cultuur. Het is deze spiegel die het Westen achter de bril van haar universalistische theorievorming dreigt kwijt te raken.