IN DE BAN VAN DE VEILIGHEID

 

1. HOE HET VEILIGHEIDSVIRUS HET BEELDSCHERM KON BEZETTEN.

 

Er waart een virus door het land. Het virus van de veilig­heid. Het verlangen naar veiligheid of liever de angst voor onvei­ligheid heeft een groeiende plaats in het nationaal be­wust­zijn gekregen en beheerst in toenemende mate het maat­schappe­lijk debat. Het veiligheidsvirus refereert niet zozeer aan een werke­lijk­heid, maar aan het beeld dat men zich van die we­rke­lijkh­eid heeft gevormd. Deze werkelijkheidspercep­tie nu wor­telt in een diepe angst en vermenigvuldi­gt zich met de vaart van een rollende sneeuw­bal.

Het lijkt aannemelijk om te stellen dat het maat­schap­pelijk peil aan ir­ratio­nele angsten en haat­gevoe­lens de afgelopen jaren sterk gestegen is. Het is in de jaren tachtig een nor­maal patroon geworden dat aan de borreltafel en in de media spook­verschij­ningen als objectief feiten­materi­aal kunnen verschij­nen. De angst voor onveilig­heid vertekent dus de perceptie van de werke­lijkheid en dit leidt weer tot vreemde, welhaast paradoxa­le reacties.

De behoefte aan veilig­heid wurgt de pro­gres­sieve poten­tie van een samen­leving in naam van een 'lega­lis­tische hand­ha­vings­retoriek'. Als gevolg van deze retoriek zijn vei­lig­heid en crimi­nali­teit in relatief korte tijd uitge­groeid tot het belang­rijkste poli­tieke onderwerp van de afgelopen jaren.

 

     De media spelen een cruciale rol bij de obsessieve aan­dacht voor angst en gewelds­problematiek. Ruwweg de helft van de dage­lijkse nieuws­uitzendin­gen, een belang­rijk deel van de zendtijd in ac­tuali­teitenru­brieken en grote ge­deelten van de voor­pagina's van kranten zijn inge­ruimd voor pro­blemen betref­fende veiligheid en crimi­nali­teit in nationaal - en internati­o­naal verband. Het is geen uitzondering dat ac­tualiteitenru­brie­ken 100% van hun zendtijd aan het veilig­heid­sitem beste­den. Op een willekeurige avond tijdens het schrijven van dit essay kondigde een NCRV ru­briek energiek de vol­gende items aan: "Beveil­i­ging­sap­para­tuur, diefstal uit kerken, drug­ge­bruik, fietsen­diefstal en Britse soldaten na de Golfoorlog".

 

Het thema veiligheid koloniseert tevens maatschappelijke dis­cus­sies in aangren­zende gebieden. Een discussie over "norm­vervaging in de openbare ruimte" glijdt onopval­lend af naar een onderkoelde analyse van "roofover­val­len en georgani­seerde mis­daad". Een in Amsterdam georgani­seerd TV debat over "kwa­liteit van de leef­baar­heid in de stad" wordt geruisloos ge­lijk­gesteld met het probleem "vei­ligheid op straat".

     Bij nadere bestudering van mediaberichtgeving blijkt dat de bureauredac­teur/'headline'maker de neiging vertoont om aller­hande maat­schappelijke onderwerpen en discussies in het licht te zetten van het thema veiligheid. Mensen die werkzaam zijn in een "vei­lig­heidsberoep" krijgen plot­seling een aan­dacht die ze jarenlang niet kregen. Gefascineerd stort de mediawe­reld zich kritiekloos op woord­voerders van re­cher­che­diensten, milit­airen, spe­cialis­ten van stra­tegische huize, NAVO ­verte­gen­woor­digers en Clingendaelmedewerkers.

 

De cultuur lijkt terecht te komen in een veiligheidsob­sessie. De bur­gers worden inges­chakeld in het opsporen van criminele zaken en aan de horizon gloort reeds de oude Ameri­kaanse prak­tijk: "Wanted, dead or alive". Ofwel met het ver­strekken van de gouden tip over strafbare feiten kan men veel geld verdie­nen.

 

2. HET 90-DECENNIUM EN HET PANOPTISCH BEWUSTZIJN

 

Terwijl de sociowerker tot het symbool van de jaren 70 is gewor­den, lijkt de veiligheidsfunctionaris de treurige fak­keldra­ger van de jaren 90 te worden. Het sociaal-maat­schap­pelijk bewustzijn lijkt vervangen door het controle­bewustzijn. Werd bij zijn intrede een nieuw fenomeen als de sociaal in­spec­teur als onethisch afge­daan, sinds kort gaf zelfs de Volksk­rant een herwaardering van deze overheidsdie­naar. 

     Men ziet de controlefunctionaris als nood­zake­lijk kwaad voor de zondige mens, die in het moderne welvaarts­paradijs te makke­lijk in de verleid­ing zou komen om misbruik te maken van de sociale voor­zien­inin­gen.

 

De controle-ideologie is zodanig in de ban van haar eigen object, dat men over de meest voor de hand liggende vragen pro­bleem­loos heenstapt. Gaat bijvoorbeeld alle aandacht die de media aan de veiligheids­kwestie geven wel samen met een groei­end pro­bleem inzake veiligheid en criminali­teit? De vraag lijkt onzinnig, tenzij men aanneemt dat de media de zaak staan op te lichten, dan wel op grote schaal een scheef beeld schet­sen van de werkelijkheid. Zonder de integriteit van de opini­ema­kers in twijfel te trekken ben ik inderdaad van mening dat er sprake is van een flagrante scheve en bovendien per­spec­tiefloze beeld­vor­ming.

 

3. DE PARADOX VAN DE VEILIGHEIDSBEHOEFTE

 

Nederland is in de ban van een veiligheidsobsessie. De cul­tuur laat zich sterker dan voorheen sturen door de fatale beweging, die aan een collectief angstcomplex eigen is. Het veilig­heids­probleem moet men niet zoeken in de werke­lijkheid, maar in de manier waarop die werke­lijkheid wordt er­varen. Neder­land behoort nog steeds tot de veilig­ste gebieden op de aardbol en toch wordt veiligheid hier ervaren als het meest urgente maats­chap­pelijke probleem van dit moment. Hoe is die paradox te begrij­pen?

     Een recent Amsterdams politierapport komt in dit verband met opmerkelij­ke resultaten. In het minst criminele stadsge­deelte, Buiten­veldert, zijn de angstgevoelens van bewoners het hoogst, terwijl in het meest criminele stadsgedeelte, het centr­um, het laag­ste percentage angstge­voelens wordt geregis­treerd. Veilig­heid in Nederland is niet in eerste instantie het pro­bleem van de omgev­ing, maar van de manier waarop men die ervaart en ver­volgens daar­mee omgaat. Dit in­zicht leidt bij nadere be­studer­ing van de feiten tot de groei­ende en hilari­sche s­cheid­ing tussen een objectieve staat van veilig­heid en een subjectieve ervaring van onvei­ligheid. De huidige aan­dacht voor veilig­heid­s­problemen steunt op een groei­ende angst voor onveilig­heid, niet op een be­dreiging van die vei­ligheid zelf.

 

4. DE GRONINGSE WAPENWEDLOOP

 

Naast de perceptie van de werkelijkheid is er de manier waarop men op die werkelijk­heid anticipeert. Anders gezegd: hoe gaat men om met die als onveilig ervaren omgeving?

     Een politieon­derzoek in Groningen kwam in dit verband met interes­sante, en op het eerste gezicht paradoxale conclu­sies. De hoe­veelheid mesdra­gende uit­gaande jongeren was gestegen tot 20%. De behoefte aan bewape­ning kwam volgens die jongeren zelf voort uit de angst voor crimina­liteit. Ofwel Groningen wordt onvei­liger, omdat jongeren voorzorg nemen tegen onveiligheid en met een mes op zak de deur uit­gaan. De cyclus is een zuiver voorbeeld van een "self-fullfilling pro­fecy". Een mechanisme, dat geen privilege is van Groningse jong­eren maar eigen is aan de gehele geves­tigde manier van omgaan met veiligheidsproble­men, een wapenwedloop op microni­vo.

     Men kan zich afvragen op welke manier deze Groningse paranoi­a­ cyclus steunt in een verwording van de subcultuur onder bepaalde groepen jongeren en in hoeverre het media- en amuse­mentscircus hierin een stuwende rol speelt. Om met het laatste te beginnen. De toename van de stroom geweld - ­amuse­ments­pro­dukten van met name Amerikaanse makelij lijkt niet zonder consequenties te blijven. Het overgrote deel van bio­scoop­films bestaat uit gewelddadige actiefilms en het zijn juist de "rand­groeperingen", die hiervoor de belangrijkste publieksgr­oep vormen.

 

De films scheppen een vaak fictief beeld van de grote mili­taire helden van het witte doek, of van de onverzettelijke en onom­koop­bare al dan niet geüni­for­meerde boe­venjagers in de moderne metro­pool. Afgezien van de op­komst van griezel - en horror­films is er dan nog de groei van misdaadseries op het televisiescherm. Er is weinig fantasie voor nodig om je voor te stellen wat mensen die in een dergelijke visuele omgeving van bedreiging en heldendom leven aan verbeel­dingen en angsten op hun omgeving projecteren.

 

5. DE WETTEN VAN HET MEDIACIRCUS

 

Het lijkt niet overdreven te stellen dat het veiligheidspro­bleem zinvoller is te beschrijven door een studie van de mediastruc­tuur en ideologie dan door een analyse van de veil­ig­heidsprob­lemen zelf. Behalve in het oproepen van een sch­rik­beeld zijn de meeste intellectuelen, program­mama­kers en jour­na­lis­ten vaak on­vermogend om andere dan repressieve maat­re­gelen te im­pliceren. Moderne actuele fenomenen zijn mijns inziens dan ook beter te begrijpen door middel van een onder­zoek naar de golfbewegingen in de structuur en werk­wijze van de redacties van kranten, tijd­schriften en actualiteiten­pro­gram­ma's, dan uit een bestudering van de werkelijkheid daar­buiten. Daar­naast zou een studie van de collectieve verlangens en trau­ma's van medi­amensen het beeld nog van andere interes­sante dimen­sies kunnen voorzien. Aan welke premissen moet een onderwerp voldoen om tot media­object te kunnen worden en op welke wijze verandert de medi­am­achine vervol­gens de authentie­ke ge­bruikswaarde van het onder­werp?  Men kan een aantal mechan­ismen in het mediabestel waarnemen.

 

5a. DE WET VAN DE ACTUALITEIT

 

De "wet van de actualiteit" bepaalt dat een onderwerp dat eenmaal tot nieuwsitem is gemaakt in een "media-extase" wordt gebracht. De kopieer - en overnamedrift in medialand geven het item een injectie waardoor het in een sneeuwbaleffect zich­zelf opblaast. Wanneer een onderwerp als belangrijk en actueel is gelanceerd, dan wordt het in de mediacentrifuge vanzelf be­lang­rijker en ac­tueler. Dat betekent niet dat het item niet zou communi­ceren met wat er in grote lagen van de bevolking leeft, maar wat er leeft heeft veel te maken met de manier waarop de media een onder­werp behan­delen.

Het maatschappelijk klimaat was om culturele en ideologische redenen rijp om het veiligheidsitem tot nieuwsitem te maken en daarmee te voorzien van een actualiteitswaarde. Deze actuali­teitswaarde brengt de sneeuw­bal van angst en veilig­heid aan het rollen.

 

5b. DE WET VAN DE SENSITIEVE IDENTIFICATIEMOGELIJKH­EDEN

 

Naast actualiteit is er binnen het mediasysteem de "wet van de sen­sitieve identi­ficatie­moge­lijk­heden", ofwel een onder­werp moet direct inspe­len op het emotionele deel van de psyche, op straffe "dat het langs mensen heen gaat". Audio-visuele media lijken in toenemende mate ge­bruikt te worden om primai­re sensaties teweeg te brengen. Onder­werpen met sen­sationele acties, dat zijn acties met een hoog energe­tisch vermogen, lijken in de onoverzich­telijke veelheid van mediabeelden aan het langste eind te trekken. Criminaliteit en veiligheidspro­blemen lenen zich bij uitstek voor de presentatie van feiten in de vorm van een aantrekkelijk verhaal. Het smakelijk op­dienen van bij­voorbeeld criminele feiten gaat gepaard met een toepas­se­lijke achtergrondmuziek, een fictief filmpje of inter­view, danwel een levensech­te beschrijving van een saillant de­tail.

 

5c. DE WET VAN DE SNELHEID

 

Natuurlijk is er de "wet van de snelheid". Voor de media­produ­cent telt "zendtijd is geld" en de consument moet zo snel en effi­ciënt mogelijk worden voorgelicht. Ofwel een eenvoudig en indringend beeld of statement heeft de voorkeur boven een complexe en gedifferentieerde tekening van de situatie. Crimi­naliteit leent zich bij uitstek voor een eenvoudige berichtge­ving. Men neemt domweg niet de tijd om zich vragen te stellen over de achtergronden van veiligheids­problemen.

 

5d. DE WET VAN COMPLEXITEIT EN NIVELLERING

 

"De wet van complexiteit en nivellering" is met de vorige verbon­den. Alle kijkers, lezers of luisteraars moeten alle items volle­dig en binnen de presentatietijd van een x-aantal seconden kun­nen vatten. Zoals ik het een TV-re­dacteur wel eens heb horen formuleren: "Allemaal mooi wat je zegt, maar kan mijn moeder van 70 dat ook begrij­pen?". Hilversum zit vol met mensen die zich voortdurend lopen af te vragen of die half in slaap suk­kelende bejaarde het nog wel kan volgen. Het ergste dat 'Hil­versum' kan overkomen, is dat er iets wordt uitgelegd dat niet ieder­een direct begrijpt.

 

Deze wet van de nivel­lering leidt tot een enorme simpli­fi­catie van onderwer­pen, waarbij een­voudige kreten een voorkeur hebben boven histori­sche of diep­gaandere analyses. Simpel­heid in taal en redene­r­ing is het noodzake­lijke resul­taat. Nuance, para­dox, eru­ditie of non-confor­misme vallen buiten het ge­zicht­sveld. Aandacht voor veiligheidsproblemen betekent in de mee­ste gevallen investeren in "nieuwe blikken agenten" zonder zich af te vragen, waar de onveiligheid eigenlijk vandaan komt; of deze eigenlijk wel bestaat; hoe men daarmee om zou kunnen gaan en of er geen betere dan autoritaire oplossingen be­staan.

 

5e. DE WET VAN DE VERDWIJNING VAN DE KRITIEK

 

Waarom is er zo weinig kritiek op het groeiende conservatisme in het media-apparaat met betrekking tot veiligheidsproble­men?  Het zwijgen van de kritiek is een complex onderzoeksob­ject op zich­zelf. Sinds bijna een decennium heeft de figuur van de kritiek zijn pro­gressieve kracht verlo­ren aan een steeds meer gesloten conser­vatieve praktijk. De vrijzinnige, lichte krach­ten in de samen­leving begon­nen in toenemende mate te kiezen voor een prag­matische strategie op micronivo. Ze wend­den hun energie en crea­tiviteit domweg op andere wijze aan. Ofwel de vrijzin­ni­gen uiten geen kritiek, maar houden zich met andere zaken bezig. Verschillende maatschappe­lijke posities staan in de postmo­derne Neder­landse samenleving niet tegeno­ver elkaar, maar naast elkaar, niet in confron­tatie, maar paral­lel.

Mediamensen die veilig­heid als een probleem er­varen zullen erover schrijven of uitzenden. Media­mensen die veilig­heid niet als een probleem ervaren zullen daar niet over ber­ich­ten. Het is volgens de wetten van de media niet moge­lijk dat een jour­nalist meldt dat veiligheid geen probleem is, want dan laat hij zijn eigen onderwerp ver­dwijnen. Men zal zich lichte­lijk ver­baasd afvragen of de betreffende verslaggever niets beters weet te doen dan zich met problemen bezig te houden, die volgens hemzelf kenne­lijk geen pro­blemen zijn. ­

 

6.DE HEMELSE VEILIGHEID VAN BIG BROTHER

 

Enkele jaren na 1984 is het schrikbeeld van de Big Brother omges­lagen in de geruststellende zekerheid van het al­ziende cameraoog. Het verlangen van de ongerus­te burgerij tot "hard optreden" of minimaal een signaal van handelen heeft in Am­sterdam op vaste tijden de politieheli­kopter in de lucht gebra­cht. Hier omheen doen de meest lachwekkende geruchten de ronde. Zo zou de helikop­ter vanuit de lucht inbraken kunnen waarnemen en op tijd grond­politie kunnen waarschuwen in het begeleiden en het vangen van vluchtauto's. Deze inbraken zouden enkel gepleegd worden tegen zon­sonder­gang en kunnen met sterke kijkers en videocamera's worden waarge­nomen. Dat konden ze bij operatie "Desert Storm" ook, dus waarom hier niet? In ieder geval zou de crimineel door de als maar ron­kende heli­kopter de stuipen op het lijf worden gejaagd en van zijn snode plannen worden afgehouden.

 

Het is nauwelijks voorstelbaar dat het weldenkende deel van het politiekorps zelf in deze controletheorie ge­looft. Men kan zich dan ook afvra­gen wat de werkelij­ke reden is van het alziende Big Brotheroog dat zich door de Amsterdamse hemel beweegt?    Misschien moeten we de reden hiervoor meer zoeken in de behoeftige burger met zijn gevoeligheid voor god­delijke my­then. Met haar heli­kopter geeft de geüni­formeerde bescherm­heilige de lichtelijk paranoïde burgerij een ge­ruststel­lende religieuze mythe. "Vreest niet, ik ben er! Iedere dag zweef ik als een recht­vaar­dige vader door de hemel. De zondige kan zijn straf verwachten en barmhartigheid is er voor de angstige slacht­offers. Luistert naar mijn vriendelijke geronk en haalt opge­lucht adem, ook vandaag bent u weer veilig".

 

7. HOE KON DE ANGST MEESTER WORDEN?

 

Waar komt dat repertoire aan angstgevoelens over de veilig­heid eigenlijk vandaan? Want ook wanneer men vaststelt dat de media op die angst een kata­lyserende en producerende invloed hebben en dat media­produkten hun eigen absurde rela­tie met de "maat­schap­pelijke werkelijk­heid" onder­houden, dan is het wezen van de angst zelf nog nauwe­lijks aan de orde geweest. Waaraan ontleent een mediaverslaggever bijvoorbeeld zijn obsessies be­halve aan dat wat hij van anderen kopieert? Hoe zijn angstge­voelens op een dieptepsychologisch nivo te be­grij­pen?

 

De veilig­heidsobsessie komt voort uit een angst voor de werke­lij­kheid zelf, een "unheimlich" zijn in de moderne omgev­ing. Er lijkt zich, om het in een kritisch vocabulaire te zeggen, een ver­vreemd­ing van de authen­tie­ke relaties met de maat­schap­pe­lijke omgeving voor te doen. Velen voelen zich in toene­mende mate "vreem­deling" in de eigen omgeving. Het vreem­deling-zijn kan men op verschillende wijze verwerken. Men kan genieten van de "vreemdheid" van de werkelijkheid, men kan proberen de vreem­heid te overwinnen, door ze in te kapselen in de ervaring van het "norma­le" of men kan een schild optrekken om het vreemde niet te hoeven zien. Deze laatste strategie verbindt "vreemdheid" met gevaar en angst­ge­voelens. De functio­nalise­ring, de hardheid van de "vecht­maat­schap­pij" en de terugkeer van de cal­vinis­tische volks­geest geven nog eens extra voeding aan het complex van angstgevoe­lens. De overge­so­ciali­seerde mediasa­menle­ving zorgt niet zozeer voor een opheffing van de vervreemding, maar produceert paradoxaal genoeg een nieuw type.

In de essaybundel "Hollandse Horizonten" geeft de cul­tuur­filos­oof Kees Vuyk een analyse van het "vreem­deling­schap" als de grond­slag van de wes­ters-chris­telijke cul­tuur. Een cultuur waarbij de mens tot dolend individu in het moderne be­staan is geworden en de media er toe dienen om kunst­matig de verloren gegane sociale orde te repro­duceren. Door middel van het tele­visie­station kan men deel hebben aan de gezellige warmte van het Nederland­se familiedom en hier­door slechts tijdelijk verlost worden van die eenzaam­heid.

 

8. ER WAART EEN SPOOK TUSSEN DE MENSEN EN DE DIN­GEN

 

Er waart een spook tussen de mensen en de dingen. Een ver­vreemd­ing die geen ruimte krijgt zich in haar eigen vorm te tonen, maar ­gedempt wordt in een onderdrukt angstgevoel. Het calvinisme legt in zijn verdoeming van de mense­lijke ziel een zwaar fundament voor die angst van de mens ten op­zichte van zich­zelf. Op het zwarte, onbekende en ver­doemde gedeelte van de menselijke ziel reageert men in Neder­land door een heime­lijke verdrin­ging, dan wel strikte regu­lering van de psychi­sche huis­houding. Deze vreemdheid met het eigen inner­lijk bestaat niet enkel in de individuele psyche, maar vindt haar uitdrukking in de collectieve maatschappelijke psyche. De manier van omgang met het eigen innerlijk vindt zijn weerslag in de wijze van omgaan met "andere" bevolkings­groepen in de buitenwereld. De gekleurde buitenlan­der, de islamiet, de junk, de homo, de commu­nist en andere minderhe­den vormen de heime­lijk te wan­trouwen bevol­kings­groe­pen, maar hun discrimi­natie stuit op een moreel verbod.

 

9. DE NEUTRALISERING VAN DE VREEMDELING

 

Vanuit de gevestigde orde bestaat er een verhuld wantrouwen tegen verschillende soorten minderhe­den. Er is een diep wan­trouwen tegen alles dat "anders" is, maar tegelijk een morele plicht tot toleran­tie. ­Discriminatie van deze minder­heden is niet alleen bij de wet, maar ook in het morele be­wust­zijn van de meeste Neder­landers verbo­den. Deze span­ning tussen afkeer en acceptatie­plicht leidt tot taboevorming. Voor een deel van de minderheden geldt de morele acceptatie­plicht niet en tegen­over deze groepen krijgt het mechanisme van wantrou­wen en afkeer vrij baan, wat tot uitdrukking komt in een scherpe morele veroordeling. De islam­fun­damen­talist, de pedofiel maar ook de rechts-radica­le nationalist, of racist zijn in het morele wetboek van de Nederlandse psyche inge­deeld in de cate­gorie "fout en te isole­ren". Men weigert daarmee domweg om een "verstehen­de" relatie met de bovenstaande groe­pen te onder­houden, maar probeert middels taboes de symptomen te onde­rdr­ukken. De Neder­landse reactie op het andere is niet die van het open­lijke en morele debat, maar van de zwijgzame distan­tie en de isola­tie. Men zit voor het raam schuift het gor­dijntje dicht en laat dit volgen door een huis­kamer­ver­tell­ing over de zonden in de buurt.

 

Het tragische van de omgang met angst in Nederland is dat de bijna mythische angstcomplexen gekoesterd worden, in plaats van ontmanteld. Men er­vaart het als een fataal virus, waarte­gen elk weerstandsvaccin zinloos is. Angstige mensen worden in Neder­land beves­tigd in hun para­noiasyn­droom. Ze worden ger­ustgesteld met de leugen dat iedereen bang is en hun wantrou­wen tegenover het 'de straat over gaan' legi­tiem is. Ze hoeven niets van zichzelf te vragen, want de schuld ligt bij de boze wereld of in ieder geval bij al die a-socia­len. De maatschap­pelijke theorievorming die het gevolg is van angstc­omplexen wordt niet enkel geres­pecteerd, maar lijkt steeds meer domin­ant te worden in het poli­tiek beleid. Het angst­syndroom wordt geprojec­teerd op marginale groe­pen en doorgescho­ven naar een overheid die voor veiligheidsgevoelens verant­woorde­lijk­heid zou dragen. De angstige burgers worden in Nederland omringt met zorg en begrip. Het bouwen van be­schermende dijken in de vorm van veiligheidsmaatregelen ziet men als zinvoller dan het uitda­gen tot het opbouwen van maat­schappe­lijke weer­stand. De vrijzinni­gen die niet hande­len vanuit het syndroom van de angst en het verlangen naar veilig­he­id stuiten dan ook op muren van wan­trouwen en slui­pende mechanismen van neutra­lisa­tie. Een persoonlijk leven waarin vrijheid en risico de pri­maire drijfveer vormen wordt weliswaar met jaloerse blikken ge­volgd, maar tegelijk omringd met een zwijgend wantrouwen. Voor­zich­tig­heid, ­veilig­heid en wantrou­wen tegenover de ander ervaart men als belangrijker overlevingsmechanismen. Een levenskrach­tig wereldbeeld vervalt dan al gauw tot een ideaal waarin men zo goed en onopvallend mogelijk moet zien te over-leven. Vitale leven­s­in­stinc­ten als "open­heid, moed, durf en ver­trou­wen" zijn diep weggedrukt in het collectieve bewust­zijn en dat komt tot uitdrukking in de speel­ruimte die de demon van de angst in Nederland krijgt.

 

10. DE VUYSJE-IDEOLOGIE: DE ROEP OM DE JAREN 50

 

De Amsterdamse "Law and order" -ideoloog Herman Vuysje stelt in een toelichting op zijn enkele jaren terug veelbesprok­en pamflet "Lof der dwang" dat de ontzui­ling en het uiteenval­len van de sociale cohesie de bronnen vormen van norm­ver­vag­ing en criminaliteit. De remedie ligt in zijn ogen in een her­morali­se­ring en terugkeer naar een voor­beeld­stellende over­heid. Het boekje lijkt de uidruk­king van de stij­gende sociale frus­tra­tie­graad aan het einde van de jaren 80 en de opkomst van het "Het moet maar eens af­gelopen zijn" -synd­room. De con­servatie­ve groeperingen in de samen­leving ontlenen aan deze handha­vingsroep een belangrijk deel van hun identiteit.

 

Binnen sociaal-democra­tische rijen wordt de 'repres­siestra­tegie' nu gelegitimeerd onder de dekmantel "het beschermen van de zwakke bejaar­de die de straat niet meer op durft". Deze terug­keer naar de patriar­chale sociaal-moralistische orde is niet enkel reactionair, ze veronacht­zaamt bovendien de funda­mentele ver­ande­ringen die sinds de jaren 50 in de samen­leving hebben plaats­ge­vonden.

 

11. WAAROM CRIMINALITEIT?  WAAROM GEEN NORMVER­VAGING?

 

In de eerste plaats is het van belang een helder onderscheid te maken tussen norm­overschrijding en criminaliteit. Het fout par­ker­en, illegaal uitbreiden van terras of zwart rijden is onverge­lijkbaar met het rollen van een portemonnaie of het plegen van een in­braak of roofoverval. Het is eveneens mis­leidend en destructief om vanuit een overtrok­ken moreel be­wustzijn een glijdende over­gang te zoek­en van nor­mover­schrij­ding naar criminali­teit. Er zijn mensen die zich bij voortdu­ring en met milde glimlach, dan wel lak­sheid overgeven aan nor­moverschrijding en overtreding, maar toch heel ver weg staan van criminaliteit. Daar­tegen­over be­staan er nogal wat crimine­len die zich in het maat­schap­pelijk verkeer keurig gedragen. Het onderscheid is van belang wil men komen tot een zinvolle remedie. Bij criminaliteit zou de vraag gesteld moeten worden naar de maatschappelijke oorzaken van crimineel gedr­ag, bij normoverschrijding zou de vraag moeten zijn in hoeve­rre de norm creatieve wijziging verdient dan wel in hoeverre men een ruimere omgang van de regel mogelijk en wenselijk acht.

 

12. NIET ZEUREN. LEVE HET HEDONISME!

 

De nieuwe, op emancipatie ingestelde burger heeft een hedonis­tisch-pragma­tische instelling en is de sociaal-patriarchale maat­schap­pijhouding ont­groeid. Hij wenst de ruimte om naar eigen inzicht met de regels en normen in deze samenleving om te gaan en wil niet voortdurend lastig geval­len worden door geünifor­meerde func­tionarissen op het moment dat hij pro­beert die normen op te rekken. Men zou kunnen spre­ken over een behoef­te aan "­flexi­bili­sering van de regeltoepassing". Het ontw­ikkelen van activi­teit in het informele circuit, het ontwijken van bur­eaucrati­sche regel­geving, het op zelfstandi­ge wijze naar omstan­dighe­den af­wegen van eigen en publiek belang zijn veelal niet de uitdrukking van il­legaal en a-soci­aal ver­val, maar van een col­lectief ge­groeide behoefte persoon­lijke verant­woor­delijk­heid te nemen, ter­wijl direct de toon wordt gezet voor een verandering of afschaff­ing van de regel. In zoverre is normver­vaging ook het ge­wenste gevolg van een humani­serend eman­cipatie­proces, waarin de regel er is voor de mens en niet de mens voor de regel. Deze kwalitatieve omslag van ab­stracte regel­souverei­ni­teit naar per­soonlijke inter­pretatie­ruimte in de toe­passingsvorm mar­keert een verzwe­gen verlichtings­proces.

 

13. DE FLEXIBILISERING VAN DE NORMTOEPASSING

 

Een bepaalde normoverschrijding dient men dus te zien als maat­schappelij­ke correctie. Door middel van normoverschrij­ding worden namelijk vragen gesteld aan de zinvol­heid van de regel. Een deel van de normoverschrij­ding lijkt vanuit de context maatschappe­lijk aanvaardbaar en dient te worden beant­woord met een algemeen dan wel specifiek gedoogbeleid. Laat ik deze stelling met een aantal herkenbare voorbeelden illustreren :

1. Het op basis van een uitkering vrijwilligerswerk verrich­ten en bijver­dienen, zou gezien de penibele positie en toekomstmo­ge­lijkheden van de betrokken groepen, aanvaardbaar moeten zijn en een reden tot wijzi­ging van de wet.

2. Het opbouwen van een kleine onderneming of de uitvoering van een project zonder de vereiste vergunni­ngen en registra­ties, zou men van over­heids­wege kunnen beant­woorden met admi­ni­stratieve vrij­stel­lingen en een gedoog­beleid in plaats van verbod en restric­ties. EZ heeft hier overigens tevergeefs initiatieven ondernomen. De beroepsgropen in Nederland be­schermen hun belangen op een wijze, die doet denken aan het Middeleeuwse gildensysteem.

3. Het zonder hinder fout parkeren in een overvolle stad, wordt nu hinderlijk genoeg gestraft met een wielklem of weg­slepen, maar zou men ook kunnen interpreteren als een vraag aan het verkeersplan dat zich leent voor een "oogje toe­knij­pen".

4. Waar de maximumsnelheidsregel bij voortdu­ring zonder gevaar wordt overtreden kan men dit interpre­teren als een legitieme behoefte tot regelwijziging.

 

Er is steeds minder plaats voor dit soort normovertredingen. De vrijzinni­ge meer­waarde daarvan lijkt in het huidige ortho­doxe poli­tieke kli­maat steeds minder te worden geaccep­teerd. Men is steeds minder bij machte het onderscheid te zien tussen een vrijzinnige toepassing van de regel en wat in het heersen­de sociaal-weten­schap­pelijk bolwerk heet: "de tirannie van de kleine beslissin­gen". Normver­vaging ervaart men als moreel verval, pragmatisme als verhuld egoïsme, hedonisme als een zondigen tegen Gods eigen calvinis­tische mo­raal.

 

14. DE "ALS HET MIJ MAAR NIET AANGAAT" VERDRAAG­ZAAMHEID

 

Het kernprobleem draait in Nederland rond het begrip toleran­tie. In de visie van wat ooit is aangeduid als 'Nieuw Flinks' is het tijd voor "grenzen aan de tolerantie" en de overheid zou hierbij het voortouw moeten nemen, omdat de burger daar­voor niet volwassen genoeg zou zijn. Er schuilt een misver­stand in het gebruik van het begrip tole­ran­tie, dat als dilem­ma begrepen wordt en daarmee de inner­lijke kracht kwijt raakt. Het begrip ver­wordt van een actief leven­sideaal tot een be­grensd maat­schap­pelijk mecha­nisme. Anders ge­zegd: Het authen­tieke streven naar verdraag­zaamheid verwordt tot een cynisch begrensde sociale functie. Behalve innerlijk verval kenmerkt de Neder­landse tolerantie zich door een defensieve en passieve dimensie. De Hollandse verdraag­zaam­heid heeft een "doe maar wat je niet laten kan, als het mij maar niet aan­gaat"­ vorm.

 

15. DE "MOETEN WE ONS ZO GEDRAGEN?" BENADERING

 

Onmerkbaar lijkt het ideaal van actieve to­leran­tie hier in de cynische draaikolk van de tijd onder te gaan. Actieve tole­rantie is namelijk verbon­den met parti­ci­patie en misschien nog het meest geconserveerd bij de vergane stereotypen in de Nederlandse be­volk­ing. Diep in de Amsterdam­se Jordaan steekt Tante Sjaan nog onbelemmerd haar hoofd uit het raam en brult tegen de lawaais­choppers "Wat maak je me nou?". Actieve bur­ger­participatie gaat hier samen met een vorm van maat­schappe­lijke zelfcorrec­tie door middel van een "Moeten we ons nu echt zo gedra­gen?" bena­dering.

 

Overigens betekent deze actieve participatie dat de klage­r/cri­tius zal moeten inzien, dat hij niet altijd gelijk heeft en dat zeker niet altijd zal krijgen. Van­zelfspre­kend ligt hier een ruimte voor scherpe ver­schil­len van mening, wat kan leiden tot conflict. Een volwas­sen en verdraag­zame samen­leving weet hiervoor zelf bevredi­gende oplos­singen te vinden. De roep om conflicten te laten oplossen door profes­sionele ordehandha­vers in uniform is een duidelijk zwaktebod in het emancipatoi­re proces van de burger. In Neder­land is de angst voor con­flict echter zo groot, dat men het meningsverschil als een probleem de­finieërt in plaats van een vitale maatschap­pelijke com­muni­catievorm.

 

Niet elke normvervaging is dus bij voorbaat immoreel. Naast de normvervaging is er echter sprake van op zichzelf moreel ver­werpe­lijke overtre­dingen. Daarvan is het de vraag wie daar op welke manier tegen op moet treden? De orthodoxen hebben hun antwoord klaar. De over­heid dient de normen te handha­ven en een voorbeeld te stellen: meer over­heidsdienaren in de con­trolesector en meer politieuniformen. De vrijzinni­gen lijken in Nederland te schitteren door afwezigheid. Zij  zouden de participerende burger tot uitgangspunt moeten kiezen. Zij vertrouwen op het probleemoplossend vermogen van de burger, waarmee de noodzaak van de tradi­tionele staatsta­ken vermin­dert.

 

De verdraagzaamheid krijgt een positieve en levende kracht wan­neer burgers bij onaanvaardbaar of crimineel gedrag zelf de actieve corrige­rende factor zijn. De klacht van bewo­ners over de morele verloede­ring van het publieke domein zou de over­heid op hen zelf terug moeten spelen. Het feit dat veel mensen niet de moed hebben om op te treden mag daarin een probleem zijn, het is wel in de eerste plaats hun pro­bleem en niet dat van de politie. In zoverre schuiven angsti­ge burgers hun eigen falen en onver­mogen af op de overheid. Dat betekent niet dat de overheid of media in de omgang met die angstge­voe­lens niet wat zouden kunnen doen. Overal be­staan tegen­woordig voorsch­riften­boekjes en TV-cur­sussen voor: Waarom niet onder titel "Hoe ga ik om met normover­schrijdend ge­drag?"

 

16. DE AUTORITAIRE VERLEIDING VAN DE PVDA

 

De roep om veiligheid en repressie heeft een wonderlijke samen­hang met de verdwijning van de vijand in het Oostblok. Hoewel ik van mening ben dat de behoefte aan veiligheid in eerste instantie voortkomt uit het voortwoekeren van de econo­mische crisis, de krapte op de arbeidsmarkt en het ontstaan van de "vechtmaat­schap­pij", speelt de verdwijning van het buitenlandse vijandsbeeld onmis­kenbaar een rol. De be­hoefte aan een vijandsbeeld verplaatst zich naar het nationa­le nivo. Verbonden daaraan is de vraag wat er nu met de over­schietende defen­siegelden moet gebeu­ren.

 

Het zijn tragisch genoeg niet alleen de conservatieven, die er voor pleiten het vredesdivi­dend nu maar aan de politie te geven. Het PvdA neemt daar vast een voor­schot op door een over­heve­ling te be­pleiten "bui­ten­landse vei­lig­heid" (defen­sie), naar "binnen­landse veilig­heid" (poli­tie). Het partijpro­gramma van deze partij propa­geert op veiligheidsge­bied een ach­ter­haalde jaren vijftig moraal. De autor­itai­re verbeelding van een calvinisti­sche politici, die niets anders weet te be­denken dan wat slogans uit de oude doos te halen.

 

Politiek is keuzen maken, houden de politici ons altijd voor en geld is maar één keer uit te geven. Het uit­breiden van het po­litie­apparaat betekent het onder­wijs, de zie­ken­zorg, de weten­schap en de cul­tuur de gelden on­thouden. Het werkgeleg­en­heidsargument in de "veiligheidssec­tor" geldt overigens in versterkte mate voor de cultuursector, waar momen­teel duizen­den meest jonge mensen op basis van een uitkering werk­zaam zijn. Om het retorisch te stellen ziet het politieke keuzemo­del er als volgt uit: We kunnen kiezen voor honderd jonge kunst­enaars, die hun werken aan de stad ter beschikking stel­len of honderd politiemensen, die de burgers lastig moeten vallen, onder het mom van hun bescherming. Het feit dat de sociaal-demo­cratie kiest voor politie en tegen cultuur vertelt alles over de crisis waarin deze ideologie zich bevindt : "Minder ver­beeld­ing, meer repressie".

 

17. DE BURGER-ANARCHIST,

    DE LINKSE COMMISSARIS EN DE MORAL MAJORITY

 

In een salonbijeenkomst op initiatief van de Amsterdamse ex-burger­vader van Thijn over normvervaging en handhavingspro­blemen was ik getuige van een opmerkelijke rolwisseling die men een decennium geleden voor ondenk­baar had gehouden. De ambtswoning was het decor van een gesprek over de handha­vings­problematiek. Nadat Herman Vuysje een kort vertoog had gehou­den in de lijn van zijn "Lof der dwang" werd ik uitgeno­digd om hem te voorzien van een vrij­zin­nig re­pliek. In het daarop volgende debat werd snel duidelijk dat een belang­rijk deel van het aanwezige gezelschap neigde naar een roep om promi­nenter en meer­maliger politie­optreden. Totdat mijn verhaal won­derlijk genoeg onver­wacht en expliciet steun kreeg van juist die­genen die direct verant­woordelijk zijn voor orde en gezag in de hoofd­stad: hoofdcommis­saris Nord­holt en met enige reserve burge­mees­ter van Thijn. Men kan zich afvra­gen wat de reden is voor een situatie waarin een belang­rijk deel van de burgerij, nota bene van progressieve huize, de gezags­dragers rechts lijken te passe­ren, terwijl de gezagsdra­gers zelf partij kiezen voor hun natuurlijke criti­ci. Uit de bijeenkomst en het daaruit geboren TV-stadsgesprek werd de reden van deze rolwis­seling duidelijk. De vraag om politionele ordehandhav­ing is mak­kelijker gesteld dan uitge­voerd. Het gezag in de mo­derne samenleving is domweg niet in staat om die veiligheid te garan­deren, waarom een groei­ende groep mensen lijkt te vragen. Ze kan hoogstens de indruk geven dat er wezenlijk wat veran­dert. Het is in werkelijkheid on­mogelijk om op iedere hoek van de straat een agent neer te zet­ten. De stelling dat van de aan­wezigheid van politie een afschrik­kingswerking uitgaat is met het "gewoner" worden van de poli­tie­pet nog maar zeer de vraag. Het imago van de nieuwe hulp­verle­nende agent is nu eenmaal een ander dan van de autoritai­re ordehandhaver van vroeger. De beide gezags­dragers waren mis­schien op zichzelf niet tegen repressie­maatrege­len, maar hadden in de loop van hun jaren­lange ervaring steeds meer oog gekregen voor het tijde­lijke en symp­tomatische karakter daarvan. Het inzicht rijpte dat er in veel gevallen sprake was van "dwei­len met de kraan open" omdat de oorzaken voor norm­vervaging en zeker van crimi­nali­teit groten­deels elders liggen.

 

18. WAAR ZOU DIE CRIMINALITEIT TOCH VANDAAN KOMEN?

 

Voorafgaand aan de vraag hoe met criminaliteit om te gaan, kan men zich afvragen wat de maatschappelijke oorzaken van het feno­meen zijn. Deze kwestie is geen privilege van socio­logen en intellec­tuelen, maar zou de eerste vraag moeten zijn voor ieder­een die met de problematiek te maken krijgt. In reactie op de softe jaren zeventig lijkt er nu een taboe te liggen over de vragen naar de oor­zaken van drugs, vandalisme en criminaliser­ings­proces­sen. Criminaliteit en de verharding van het maatschappelijk leven lijken in zekere zin de wrange prijs voor de jaren van eco­nomische cri­sis, falend werkgelegenheids­beleid en alle dis­cipli­neringsstra­tegiëen waarmee dat gepaard ging. De manier van cri­sisbestrijd­ing, was al even fatalis­tisch als cynisch en voltrok zich door mid­del van het uitval­principe. De al dan niet vrijwil­lige uitvallers ontwierpen hun eigen grijze en zwarte overle­vings­strategieën buiten de strikt gediscipli­neerde geves­tigde orde om. Een deel van die groepen heeft binnen een "sur­vival­ideologie" activi­teiten ontwik­keld die men als "crimi­neel" kan omschrijven.

    

Hoe kan men de ideologie van de crimineel van binnenuit be­grij­pen en moeten we die zien als een negatie van de geves­tigde ideologie, of mis­schien als een extase? De "survi­valide­ologie" zou ik willen begrijpen als een "extase van de cowboy­ideologie". Deze "avontuurlijke vorm van repres­sief be­wustzijn"  heeft het afgelopen decennium een hergeboorte in de westerse wereld meege­maakt. De crimineel is zowel het slach­toffer van deze ideolo­gie, als de extatische drager ervan. "Survival" is zijn diepste persoonlijke drijfveer als wel het ideologisch netwerk waarin hij gestrikt zit en dat hem ver­leidt tot onmaatschap­pelijke acties. In een samen­leving waar de druk op de ketel bewust is verhoogd, lijkt criminali­teit de moge­lijkheid van de meest op­gejaagde en onder­mijnende indivi­duen en groepen om stoom af te blazen.

    

De maatschappij antwoordt met meer stoom op de ketel, terwijl het zou moeten gaan om meer ruimte in de ketel. Ofwel de repressie­spiraal heeft de plaats ingenomen van het con­struc­tief onderzoek naar collectieve ruimte. De individuen in de geïnstit­utionali­seerde samenleving hebben zich in toene­mende mate laten dis­ci­plineren binnen de gevestigde moraal en kunnen zich vanuit die ervaringspraktijk geen ander werkbaar samen­leving­sperspectief voorstellen dan nieuwe repres­sie.

 

19. DE VANDAAL, HET AVONTUUR EN DE KLOK VAN DE VERVELING

 

Een onderscheid tussen grote en kleine criminaliteit is hier van belang. Men kan van marginale kleine criminaliteitsgroe­pen moei­lijk verwachten dat ze zich aan de regels van het spel houden op het moment dat hun de voor­waar­den om zich binnen het scala aan aanvaarbare leefwijzen te be­wegen worden on­thoud­en. In Nederland speelt niet het levensonderhoud, maar de dage­lijkse activiteit ofwel de toegang tot een passende ar­beids­plaats het belangrijkste breek­punt bij het ontstaan van rand­groeperingen met crimininele ac­tiviteiten. Met uitzonde­ring van drugscriminaliteit, vinden van­dalisme en kleine straatroof niet alleen hun grond in geldge­brek, maar tevens in verve­ling. A-sociaal gedrag is dan ook vaak het gevolg van doelloosheid en gebrek aan arbeidsperspectief. Deze afgeslotenheid van reguliere arbeidsplaatsen betekent dat de betrokke­nen hun kwali­teiten en energie op andere wijze gaan aanwen­den.

 

20. VOORBIJ DE DWANG: LOF DER VERLEIDING

 

Wat is nu een moderne of misschien postmoderne manier om met criminali­teit om te gaan? Tegenover een pleidooi voor dwang­maat­regelen zou ik het mechanisme van de verleiding willen inbrengen. De verleidingsstrategie is in toenemende mate de wet van het maat­schappelijk leven in de consument­gere­geerde welvaarts­staat. Deze strategie is door de media tot in alle finesses geculti­veerd. Bij de plu­riforme ontwik­keling van het mechanisme van de verleid­ing is de dwang een simplistisch en archaïsch overblijfsel van de autori­taire samenleving. Hoe moeten we dat mechanisme van de verleiding toepas­sen? Wat is eigen­lijk verleiding? Verleiding is een uitnodi­ging tot com­muni­catie. Het is om het met de Franse denker Baudril­lard te zeggen, een "strategie van het object". Een subtie­le uitno­diging van het begeerde object aan het verlan­gen van het subject. Het gebruik van de "stra­tegie van de verleiding" heeft in dit ver­band tot doel ­de crimineel te ver­leiden zijn tijd en energie te verplaat­sen van illegale werk­gebieden naar legale activiteiten. Het belang­rijkste is dat hem daar de mo­gelijkheden voor versc­haft worden. De "avon­tuurlijke, risi­covolle" moge­lijk­heden op de arbeidsmarkt spelen daarin een cruciale factor.

 

Een verruiming van de arbeidsmarkt, zal op zichzelf een posi­tief effect sorteren op potentieeel criminele groeperin­gen. Groeperingen, die reeds een avontuurlijke of lucratieve plaats in het crimine­le circuit hebben verworven vormen na­tuurlijk een groter probleem. Zij zullen hun "werk­zaam­heid" pas verand­eren wanneer er door een kwalita­tieve omslag op de arbeids­markt moge­lijkheden ontstaan om mee te werken aan een ook voor hen aantrek­kelijk activiteitenprogramma. De uitzichts­loze saaiheid van veel maat­schap­pelijke functies is voor jonge of ervaren crimine­len (en voor hen niet alleen) mees­tal onge­schikt. Overheer­send is het volstrekte gebrek aan maat­schap­pelijk uit­dagende werk­zaamhe­den. Natuur­lijk bestaan er voor allerlei specifieke crimi­nele groepen naast globale arbeids­maat­regelen ook nog specifie­ke ver­leidings­methodie­ken. De bekend­ste ironie van het dwang­systeem is de boef in te huren als boevenvanger.

 

21. DE FATALE VERLEIDING VAN DE HEROïNESPUIT

 

Verslaving komt voort uit een overdosis aan verleiding. Een ver­leiding waarin de gebruiker zichzelf kwijtraakt. De ver­slaaf­de verliest zijn be­wegingsruimte in de verleidings­stra­tegie van het object en ver­drinkt erin. Of het nu gaat over de behoefte aan veilig­heid of de behoefte aan drugs: beiden verdoven het bewustzijn en de honger naar meer lijkt onstil­baar. De drugsve­rslaving vormt een van de ernstigste proble­men. Bekende dwan­gme­tho­dieken om het gebruik uit te bannen blijken op mondiale schaal te falen. De "War on Drugs" is meer het produkt van ideolo­gische propa­ganda dan van prag­matische vooruit­gang in de globale drugs­problematiek. Deze dwangmetho­den zou ik willen zien als schijnbare "mooi weer­succes­sen" waarmee de burgerij zichzelf zand in de ogen blijft stroo­ien. De politiere­cherche draait daarbij rond in de tragi­sche para­dox dat met elke heroï­nevangst de prijs op de markt stijgt en de crimi­nali­teits­graad van de gebruikers opdri­jft. Wijkpoli­tierepressie komt neer op de junks van de ene buurt naar de andere zenden, waarna het ritueel weer van voor af aan kan begin­nen.

 

In Amsterdam lijkt er bescheiden succes geboekt met ver­leiding­sme­thodie­ken. De invoering van de methadonbus geeft de verslaafde een alter­natief naast straat­roof of prostitutie. Maar men kiest liever voor een halve oplossing dan voor een radicaal ander perspectief. Politici blijken hier niet flink genoeg om oplos­sin­gen te zoeken, die tot de wortel gaan. Vermoedelijk speelt de moraal van de do­minee hier een belang­rij­ker rol dan het gezond ver­stand. Alle betrokken deskundigen weten het, het drugsprobleem is pas goed aan te pakken door het te liberalise­ren. Of men nu kiest voor een opheffing van het drugsverbod of voor een gerichte medische verspreiding, de drugsgebruiker en zijn leefomgeving zullen eindelijk opgelucht adem kunnen halen. Het vrij ver­strekken van drugs onder medi­sche controle is na enkele voor­zichtige stappen in Amsterdam tragisch genoeg tot stilstand gekomen. Het mag ironisch heten dat het oer­conser­vatieve Zürich onlangs het experiment weer heeft op­gepakt en nu vooraan in Europa loopt wat betreft een geavan­ceerde aanpak van drugsproblema­tiek.

 

22. STADSVERNIEUWING MOET NIET VEILIGER,

    MAAR LEVENSKRACH­TIGER

 

Er is in de sociaal-wetenschappelijke hoek nogal aandacht ge­weest voor criminaliteit en stedelijke omgeving. Door archi­tec­tuur, stads­planning en inrichting van het publieke domein zouden gevoelens van onveilig­heid kunnen afnemen en moge­lijk­heden voor crimi­naliteit verminderen. In hoeverre kan de architectonische en stedelijke omgeving een rol spelen in het ontwikkelen van andere relaties dan angstre­laties? Op zichzelf is het best mogelijk om de leef­baarheid van bijvoorbeeld metro­stations te verhogen door het plaatsen van kiosken op de perrons of het smaakvoller vormge­ven van donkere betonnen Bijmer­complexen. Maar in reactie op de onbes­temde angst zetten stedelijke over­heden en stadsplanners het element "ge­zel­lig­heid" in. De open­bare ruimte moet geen aanleid­ing vormen voor angstgevoe­lens en daarom moeten de betonnen complexen en woonka­zernes voorzien worden van groen en gezellige verlich­ting, die een soort klein-burgelijke bestrij­d­ing vormen van de onpersoon­lijkh­eid.

 

Deze gezelligheidscul­tus in de architectuur leidt gemak­kelijk tot de 'nieuwe kneuterig­heid'. Groot, monumentaal en klassiek roept in Nederland onbehagen, angst en een gevoel van verla­ten­heid op. Het zou leiden tot een klimaat waarin criminali­teit kan gedijen en kneuterigheid is hierop het benauwde ant­woord. Zijn er levensvatbare alternatieven, waarin de angst voor ver­latenheid niet verzandt in kneuterigheid. Welke rela­tie zou men met zijn stedelijke omge­ving kunnen aangaan, behalve een efficië­nte, pseudo-be­schermde dan wel gezellige? Een er­varings­wijze die in de morele receptie van de Neder­landse volks­geest lijkt te ont­bre­ken is een esthetische. Het esthetische is niet een aller-in­dividu­eelste categorie, maar een cultuur-historische attitude van een vitaal be­wust­zijn en onder­werp van publiek debat. De protes­tantse geest lijkt het estheti­sche uitzicht echter te verduisteren met de veiligheid van de boekhouding en de morele angst voor artis­tieke hoog­moed. Het vermogen om de omgevingswerkelijk­heid op een esthe­tische wijze te ervaren lijkt in het calvi­nistische Neder­land voort­durend te worden overschaduwd door de donkere dreiging van het gevaar, dat uit alle spleten en plinten loert en de angstige burger in zijn gemoedstoestand belaagt.

 

23. TENSLOTTE: EEN MORELE EPILOOG

 

Internationaal lijkt Nederland terug te kruipen achter de muren van een repressief moralisme. Heimelijk smult men van de maf­fiaverhalen uit Italie, gruwt van de Islam, raakt in stuip­trekk­ing bij het zien van Saddam Hussein, wantrouwt de oude com­munis­tische kaders in Oost-Europa, cultiveert haar histo­rische trauma tegen­over het Duitse volk, en schaart zich kritiek­loos achter de NATO en de VN en dan zijn er nog de stromen migranten. Gelukkig, "oost, west, thuis, best", maar Here God ook daar staan de dijken op breken en lijkt de apoca­lypse nabij. Het is weer eens tijd voor "harde en pijnlij­ke" maatre­gelen.

 

Hoe deze onveiligheidsspiraal in het gemoed te breken? Tegeno­ver de moraal van angst, repressie en autoriteit staat de moraal van de zelfbe­wuste glimlach. Tegenover de simplistische roep om dwang en handha­ving, staat het recht tot flexibiiteit in de regeltoepassing. Tegenover de archaïsche roep tot scher­per politieoptreden, staat het zicht op de maatschappelijke oorzaken en de vraag om meer ruimte voor per­soonlijke groei en ver­werkelijking van de in discrediet ge­brachte groepen. Tegen­over de onveilig­heids­hetze staat de kritiek op de vertekenin­gen in de media en de mogelijkheid om als burger een inner­lijke weer­baar­heid op te bouwen in de draaikolk van de onvei­ligheids­sen­timen­ten. Tegen­over het patriarchale geloof in autoritaire oplossingen plaat­sen we het avon­tuurlij­ke zelfver­trouwen van de vrijge­voch­tene en tegenover de calvinistische zonde en verdoeming een onbe­schaamd genot van het moderne leven.