HET TABOE OP DE HISTORISCHE VERBEELDING

 

terug

TM verdient lof voor de wijze waarop zij in haar kerstnummer een debat start over de ‘De Staat van het Theater’. De lezing, die Pierre Audi op het Theaterfestival hield, was daarin een goed gekozen vertrekpunt. Audis’ stelling dat het theater haar aandacht voor repertoire, erfgoed en traditie ten onrechte veronachtzaamt, kreeg weliswaar een stortvloed aan kritiek, maar wijst, afgezien van zijn onheilsprofetie, op een misstand. Veel critici ontkennen overigens niet de langzame verdwijning van klassiek repertoire en traditie, maar vragen zich af waarom dat een probleem is.   

Wat is precies verloren gegaan in het Nederlands theater en waarom? De theatervernieuwing van na Actie Tomaat heeft vele positieve en nieuwe vormen voortgebracht en  heeft de Nederlandse theatercultuur daardoor een zeer vitaal en progressief gezicht gegeven. Maar de revolutie van 1969 heeft naar analogie van de ‘culturele revolutie’ in China ook geleid tot taboevorming en vernietiging van traditie en repertoire. De generaties van na ‘69 hebben de blik te dogmatisch gericht op nieuwe vormen. Aandacht en fascinatie voor het verleden zijn geleidelijk aan verdwenen, waarna ze tenslotte ongemerkt taboe zijn verklaard. Historische verbeelding is misschien niet verboden, maar heeft bij de beoordelaars niet zozeer meerwaarde, maar minwaarde, in is in vergelijk met ‘nieuwe en actuele’ plannen nauwelijks subsidiabel. 

De vernieuwing na Actie Tomaat, begon nog met een kritisch links geëngageerde interpretatie van klassiek repertoire. Toneelmakers van de generatie Erik Vos en Hans Croiset maakten tot in de jaren 80 weliswaar kritische interpretaties van klassiek repertoire, maar hielden veelal de schoonheid en kracht van de historische enscenering in stand  Ondertussen was er in de kleine zaal, in navolging van het in de jaren 60 door Ritsaert ten Cate opgerichte Mickery, een vloedgolf van kleine groepen met moderne vormexperimenten ontstaan. Een beweging die overigens in de jaren 80  reeds haar politieke engagement verloor. De avant-garde zat in de kleine zaal en het gevestigde repertoire in de grote zaal, maar dat veranderde aan het einde van de jaren 80. Het breukpunt was de oprichting van Toneelgroep Amsterdam in 1989 waarmee Gerardjan Reynders een serie grootschalige montagevoorstellingen voor de grote zaal maakte en een nieuwe norm stelde. De avantgarde had het centrum van de Nederlandse theaterwereld veroverd. Reynders combineerde zijn grootschalige montagestukken gedurende de jaren 90 overigens wel met klassiek repertoire, waarbij de historische traditie en de poëzie van de taal voelbaar bleef. Daarna heeft het klassieke toneel haar ziel verkocht  aan de ‘nieuwe vorm’ en is haar verval ingetreden. De roep om in het theater toch vooral actueel en ‘hier en nu’ te zijn  betekende dat men met de rug naar het verleden kwam te staan.  Het klassieke repertoire verloor meer en meer haar historische aankleding en werd steeds meer in actuele spreektaal uitgevoerd. Dat heette vernieuwing en actualisering, maar was in feite een vorm van vervlakking en popularisering. Kunst met een grote K, verviel langzaam tot het niveau van een moderne soap voor nette progressieve mensen, met Shakespeare als schaamlap. Toegegeven. Er verscheen een lawine aan nieuwe vormen, maar de historische ziel werd geofferd.

Waarom zou je het klassieke repertoire nog opvoeren als je niet geïnteresseerd bent in traditie en historische enscenering? Waarom zou je Shakespeare of Vondel nemen wanneer je de poëzie van de tekst toch verbasterd tot spreektaal? Waarom niet gewoon een modern stuk, een filmscenario of een ‘bestseller’roman wanneer je uitsluitend geïnteresseerd bent in de relatieproblematiek van het actuele moderne leven? Het heeft jaren geduurd, maar tenslotte zijn bijna alle theatermakers, mede onder druk van subsidiegevers overgegaan tot het maken van andersoortige stukken. Het einde van het historisch geënsceneerde klassiek repertoire lijkt voorlopig een feit. Is dat een probleem? Ja. Met het repertoire heeft men ook de historische verbeelding, de traditie, een belangrijke publieksgroep en een groot deel van de inhoud geofferd. Met de grenzeloze verering van de nieuwe vorm lijkt tevens de historische en maatschappijkritische inhoud geofferd op het hakblok van de traditie. In de revolutie van vormen lijkt er een parallel te bestaan met de ontwikkeling van de televisie. De vernieuwing begon met de geëngageerde VPRO, maar nu zie je zowel BNN als de EO iedere keer in een vernieuwingskramp schieten om weer met een nieuw format te komen. De commerciëlen  gaven de toon aan. Cynisch gesteld heeft ‘Big Brother’ de plaats van de vroegere avant-garde ingenomen.

TGA-directeur Ivo van Hove ziet geen probleem in de verdwijning van het klassiek repertoire en stelt dat wij ‘in tegenstelling tot Engeland en Frankrijk geen traditie’ zouden hebben om klassiekers als ‘museumstukken’ op te voeren. Die traditie hadden we voor 1969 (en ook daarna) in ieder geval wel. Waarom kan die rijke Europese toneeltraditie van historisch geënsceneerde klassiekers in Nederland niet bestaan?

‘Maar moeten we dan maar mee in die verrechtsing?’, vraagt Wouter Hillaert zich af.

Is de herontdekking van traditie en erfgoed rechts? Presentatie en interpretatie van historie is vaak kritisch links geëngageerd en kan natuurlijk heel goed plaats vinden met hulp van nieuwe vormen en documentaire film- en videobeelden. Het gaat erom dat je de reis niet naar het nu, maar naar het verleden maakt en de historische verbeelding van je publiek blijft prikkelen. Trouwens nieuwrechtse partijen als de PVV, maar ook de VVD, zijn niet geïnteresseerd in kunst en cultuur. Zij willen die, eigentijds of historisch, goeddeels wegbezuinigen. Het zijn voor hen gewoon de lastige speeltjes van ‘een arti linksige grachtengordel kliek’. ‘Geheugen’ is voor de PVV met name ongemakkelijk, zoals ook Oscar Kocken in zijn column ‘Wortels’ terecht vaststelt.

‘Het publiek wil geen repertoire’ stelt Johan Simons en dat lijkt me absoluut onjuist. Het

klassieke schouwburgpubliek wil wel degelijk klassiek repertoire, maar is daar in Nederland al decennia van vervreemd. Wanneer ik in navolging van een eeuwenoude Europese toneeltraditie Shakespeare of Vondel bij een kasteel opvoer dan levert dat niet alleen volle tribunes, maar ook staande ovaties. Toeschouwers vertellen en schrijven na afloop dat men door de historische enscenering zich tot het toneelstuk kan verhouden op een wijze die bij veel modern toneel verloren is gegaan.

Cynisch is alleen dat op nieuwe vormen geconcentreerde subsidiecommissies het ontstaan van deze tradities sinds jaar en dag tegenwerken. Men zal het ontkennen, maar de theatermaker die het aandurft historisch te ensceneren komt in een duivels dilemma terecht: klassiek publiek vs. subsidiegeld. Iedereen die middels historische enscenering de band met het klassieke schouwburgpubliek tracht te herstellen. komt vroeg of laat in subsidieproblemen, dat geldt mogelijk ook voor de toneelleiders in de basisinfrastructuur. Wanneer kunstbeoordelaars dat niet veranderen zullen de meeste kunstenaars voor hun lijfsbehoud kiezen.

Bij een deel van het theaterestablishment is er overigens wel het besef dat er wat mis is gegaan. In zijn artikel over de tentoonstelling ‘Theater na Tomaat’ legt NRC redacteur Wilfred Takken de vinger op de zere plek Het klassieke repertoire bereikt door de nadruk op actuele interpretatie en moderne enscenering niet haar publiek. Het grootste deel van het publiek kent namelijk, die repertoiretraditie helemaal niet meer. In mijn ervaring wil het publiek, die authentieke ‘Gijsbreght van Aemstel’ of ‘Hamlet’ wel voelen, kennen en waarderen en kan vanuit daar heel goed openstaan voor interpretaties. Het publiek (ook het oudere en klassiek georiënteerde) is door de televisie- en internetcultuur zo gewend aan nieuwe vormentaal, dat ze die probleemloos opneemt. Ofwel een kritische interpretatie en gebruik van nieuwe vormen in de klassiekers is geen probleem, maar de regie zal tegelijkertijd de historische enscenering moeten respecteren, op straffe dat het stuk zijn ziel verliest.

Hebben politici geen betrokkenheid bij theater?. Constant Meijers schrijft in zijn hoofdredactioneel commentaar over een mislukt experiment waarin men tevergeefs probeerde kamerleden voor voorstellingen te interesseren. Hij heeft gelijk met zijn oproep aan politici om te komen kijken, maar ongelijk dat ze dat niet doen. Het heeft ongetwijfeld met de Nederlands historische en politiek kritische lading van mijn werk te maken, maar wij hebben rijen met kamerleden, burgemeesters en zelfs ministers op de tribune gehad, tot aan de kroonprins toe. Natuurlijk is het goed voor het aanzien van cultuur en theater wanneer de ‘aanzienlijken’ het theater bezoeken, het cynische is alleen dat het subsidietechnisch geen enkel voordeel oplevert. De keuze om de zandbak van het experimentele theater in de kleine zaal te verruilen voor ‘historisch theater op locatie’ betalen we, ondanks de grote steun van schouwburgen en publiek, met financiële drooglegging. Ironisch worden wij schijnbaar wel bezocht door de politici, maar niet door de adviescommissies, die hen adviseren..

In het ‘Thorbeckiaanse’ beoordelingssysteem hebben politici en publiek echter niets te zeggen over kunstbeoordeling. De feitelijke macht ligt bij gesloten commissies van mensen uit eigen kring, die vinden dat politici geen verstand van zaken hebben en hen met wantrouwen en vijandigheid tegemoet treden. Deze houding is zeer schadelijk voor de sector als geheel. Wanneer cultuur een groeisector moet worden, dan zal er minimaal waardering moeten komen voor kunstenaars en kunstgroepen die wel de brug naar de politieke en maatschappelijk dominante klasse weten te slaan. Shakespeare en Mozart begrepen heel goed dat ze hun mecenassen op de eerste rij moesten zetten.

Laat over mijn intentie geen misverstand bestaan. Mijn belangrijkste inspiratiebron om theater te gaan maken was destijds de avant-garde zoals Mickery, die in de jaren 80 zichtbaar maakte. Wanneer de nieuwe actuele vorm taboe zou zijn, dan zou ik die direct willen maken en er op deze plaats voor pleiten. Maar de ‘nieuwe vorm’ is niet taboe, maar een dwingende eis. De historische verbeelding daarentegen is wel taboe. Zelfs de synthese van beiden wordt door het dogmatische beoordelingsestablishment veelal niet gewaardeerd  Bijna het gehele gesubsidieerde theater koestert zich in dezelfde artistiek correcte ivoren toren. Een toren, waarin de avant-garde haar schokkende inhoud is kwijtgeraakt en erfgoed en traditie langzaam aan de horizon verdwijnen.

Ik pleit enerzijds voor een wedergeboorte van een tegendraadse geëngageerde avant-garde en anderzijds voor de mogelijkheid om schaamteloos historisch en romantisch te kunnen ensceneren.  De Nederlandse cultuur heeft een rijke geschiedenis en koestert haar erfgoed in talloze monumenten en musea. In tegenstelling tot andere kunstdisciplines is alleen in het Nederlands theater de ‘historische verbeelding’ taboe. In de literatuur kennen we een traditie van historische romans, in de muziek zijn er talrijke orkesten en middelen voor het historisch ‘klassieke repertoire’ en in de film worden er meer historische films gemaakt over onderwerpen uit de Nederlandse geschiedenis dan ooit tevoren. Waarom zou die historische verbeelding in het Nederlands theater taboe moeten zijn? 

Ab Gietelink

Artistiek leider Theater Nomade en cultuurfilosoof.