BESCHAVINGSFUNDAMENTALISME EN CULTUURRELATIVISME terug

 

A. CULTUURRELATIVISME

 

 

1. ISLAM, HET NIEUWE SPOOK VAN EUROPA

 

In het spiegelbeeld van het islamfundamentalisme her­leeft in de westerse wereld een oud ideologisch virus: het be­scha­vings­fun­damentalisme.

     De drang om de wereld te moraliseren en tot 'beschaving' te brengen heeft haar wortel in vier eeuwen Europees kolonia­lisme. Eeuwenlang hebben onze kolonia­le voor­va­deren, 'beschav­ing en chris­tendom' over de aard­bol ge­bracht. In hun voetspoor gaan de moderne missiona­ris­sen over tot de ver­spreiding van "vrij­heid en demo­cratie" met in de ene hand het hand­els­con­tract en in de andere de mitrailleur. Europa wekt daarmee haar verleden van universeel waardenfundamentalisme opnieuw tot leven.

Het be­schavingsfundamentalisme heeft in de westerse media en poli­tiek de vorm van een 'mondiaal univer­seel waar­denoffen­sief'. Na enige decennia van post-koloniale zelfkri­tiek, lijkt men de moeizame dialoog met andere volkeren en culturen op­nieuw te willen ver­ruilen voor een univer­salis­tisch patri­ar­chaat onder leiding van het westen.­

 

2. DE TERUGKEER VAN HET BESCHAVINGSFUNDAMENTALIS­ME

 

Waar het islam­fun­damen­talisme haar boodschap beperkt tot de islamitische vol­keren en landen, betreft de honger van de be­schavings­funda­men­talist de gehele aardbol. Onze waar­den zoud­en universeel zijn en daar­mee zouden wij het godde­lijke recht verwerven, deze niet alleen uit te dra­gen, maar ook af te dwin­gen, in het uiterste geval met mili­taire middelen. Alles in naam van een gese­culari­seerde vorm van reli­gieus denken: 'univer­sele be­scha­v­ing'.

     De krachti­ge terug­keer van dit mes­sianistisch universa­lis­me steunt op subtie­le uitslui­tings- en dis­cri­minatie­mecha­nismen. De generator van die discriminatiepraktijk ligt echter niet bij proto-­fascis­toïde groepjes ter rechterzij­de, maar bij het poli­tieke en intel­lectu­ele establishment dat zonder enige terug­houd­ing voeding geeft aan vijandschap en vernederingspro­cessen tegenover niet-westerse culturen.

 

In relatie met de Islam zou ik willen spreken van de wederop­bouw van een vijandsbeeld. De moderne me­dia-intel­lec­tueel denkt in zijn islam­kritiek so­lidair te zijn met de ver­lichte demo­cra­tische geest in de is­lamitische landen zelf, maar het tegen­deel is het geval. Een kritische analyse is namelijk gebon­den aan geo­gra­fische- en taal­gren­zen en de positie van de kriticus is van groot belang voor de ontvangst­mogelijkheden van zijn boodschap. Laat ik dat met een voorbeeld illustreren.

 

3. KRITISEER UW VRIENDEN, COMMUNICEER MET UW VIJA­NDEN!

 

Een islamiet in Iran die een kritisch artikel in een Iraanse krant schrijft over de draco­nische straffen in het land en pleit voor een grotere mildheid, stelt een moedige en zelfkri­tische daad ten opzichte van het volk waar hij zelf deel van uit­maakt.

 

Een Neder­lander, die vanuit zijn veilige huis met eenzelfde arti­kel in een Nederlandse krant komt speelt plat in op de collec­tieve veront­waardig­ing van het thuisfront, beves­tigt het vijand­beeld en levert een bijdrage aan het wantrou­wen tegen buiten­landers en minder­he­den.

 

De plaats van de kriticus en de aard van zijn ver­toog zijn hier dus van groot belang voor de perceptie van de bood­schap. Dat dezelfde mediabood­schappen uni­verseel kunnen worden uitge­dragen steunt op een tra­gische zelfver­blinding van de mediare­dacties. Het medium waarbinnen het artikel ver­schijnt, de relatie met andere informatie, de wijze, tijd en land van prese­ntatie is van fundamen­teel belang voor de perceptie van de bood­schap. In de huidige stand van de media is het voor de mode­rne me­dia­con­sument echter steeds moeilijker om onder­scheid te maken tussen de "wer­ke­lijk­heid", de boodschap van de werke­lijkheid en de percep­tie van die werke­lijk­heid.

 

Het beschavingsfundamentalisme is het spiegelbeeld van de is­lamitische revolu­tie en heeft hiermee belangrijke overeenkom­sten. De agressie­ve haat waarmee respectabele opiniemakers zich in naam van universele samenlevingswaarden tegen islam en fun­damen­talisme afzetten lijkt te wijzen op de terug­keer van een westers waarden­fun­damen­talisme.

     De wel­willendheid waarmee men in Nederland de anti-isla­mi­tische re­toriek aanhoort doet verdacht veel denken aan de welwillendheid waarmee men ginds de anti-westerse retoriek op­zuigt. De geest van kritiek en ver­licht­ing maakt in Europa para­doxaal genoeg plaats voor de deforma­tie ervan. De westerse be­schaving zou te slap zijn en de bescha­vingsfun­damen­talisten revitaliseren deze door hun agressie naar andere culturen onder het mom van 'inte­gratie' van minder­heden.

     Hun analyses vormen het verval van een beschaving wiens hoogste waarde bestond uit verdraagzaamheid en respect voor het andere als andere. Ze markeren het einde van een kriti­sche traditie, waarin een provocerende en verlichtende zelf­kri­tiek, de kroon op de civilisatie vormde. Deze tradi­tie verliest terrein ten koste van plat res­senti­ment en offen­sief universa­lisme.

     De intellectuele vijanden van de Arabische wereld en de islam kunnen zonder noemenswaardige vorm van kritiek in de media hun gang gaan. Hun met haat en agressie doortrokken verhalen worden nauwelijks gekriti­seerd of ook maar gerelati­veerd. In het licht van een sluipend conflict met de islamiti­sche we­reldbeschou­wing wordt het universalisme naar 18e eeuws model weer van stal ge­haald. De Rushdie-affaire heeft hierin als kata­lysator gewerkt, de Golfoorlog, de overwinning van de Alge­rijnse FIS en het Nederlandse minder­hedendebat geven het onder­huidse conflict actualiteit.

 

4. DE OOGKLEPPENVERLICHTING VAN SANDERS EN FINKEL­K­RAUT: CON­FORMIST THUIS, KRI­TIKUS UIT

 

In zijn essay "Gemengde gezichten, gemengde gevoe­lens" over de Rush­die-affaire zet Stephan Sanders de aanval in op cul­tuur­rela­tivis­tische noties zoals deze in het intellectuele klimaat van de jaren 60 enigszins tot wasdom waren gekomen. In plas­tische formules zet hij uiteen wat er mis zou zijn met de prog­res­sieve maatschappijkritische intellec­tueel­. (In zijn achter­haalde notie samen­vallend met de spijker­broek­dragende vor­mings­werker). Deze goedbedoelende naïeveling zou het slacht­offer zijn van een ideologische zelf­kwel­ling samen te vatten in de formule 'kritisch thuis, confor­mist uit'. Behalve dat dit een nauwelijks nog bestaand cliché is, getuigt zijn analyse van een klassiek on­begrip over het fenomeen cultuur­relativis­me. Sanders is volgens eigen zeggen geïn­spireerd door de Franse denker Alain Finkelkraut en zijn boek "La défaite de la pensée" (fou­tief vertaald met "De ondergang van het den­ken"). Met zich herha­lende analyses van de in Frankrijk vol­strekt uit­gekauwde Dreyfusaffaire en natuurlijk de eeuwige Julien Benda met zijn "La trahison des clercs" (het verraad van de 'academische' kler­ken) uit 1926 tra­ceert Finkel­kraut een 2-deling bij de intelligentia in het Interbellum tussen Frans univer­seel voor­uit­gangsge­loof en Duits volksgeest ­den­ken. Het laatste zou het geestelijk erfgoed zijn waar zich etnische en nationa­lis­tische conflicten uit ontwikkelen en daarmee moreel verwer­pelijk.

 

Zijn vertoog eindigt met een aanval op de vermeende opperv­lak­kigheid van de postmoderne geest, terwijl hij en passant het cultuurrelativisme nog bijzet in de "Blut en Boden" traditie, om deze vervolgens in het vuilnisvat van de geschie­denis te depo­neren. Het cultuur­relativisme zou volgens Sanders leiden tot een po­litiek van de "thuis­landen" in de Neder­landse cul­tuur.

     De aanval op het cultuurrelativisme is even scherp, als onrecht­vaar­dig en vertekenend. Voordat ik in het onderstaande essay overga tot de ontrege­ling van dergelijke theorievorming, om haar vervol­gens be­grips­matig op te los­sen, zou ik de vraag willen stellen, hoe we de destruc­tie­drift gebaseerd op een mijns inziens respectabele, hoewel hier en daar wat ouder­wet­se intellec­tuele traditie, moeten begrijpen. Mijn antwoord daarop heeft een psycholo­gisch karakter.

     De Franse "Philosophes Nouvelles", als Andre Glucksmann en Bernard-Henri Levy, lijden aan een trauma. Het trauma is de teloorgang van het socialisme. Reeds 20 jaar bestaat hun werk uit de afreke­ning met deze ideologie waarbinnen ze zelf zijn opge­groeid. De teleurstel­lingen over het "reëel be­staan­de socialisme" stammen reeds van ver voor 1989 en met de woede over het Oost-Europese badwater hebben ze ook het kind, dat ze lief hadden, wegge­gooid.

     De Franse Nieuwe Filosofen zijn de meest uitgesproken represen­tanten van een bepaalde traditie in de geest van 60, die zelf­moord heeft gepleegd. Men ver­nie­tigt echter niet alleen stalinistische illusies, maar tevens de "verste­hende" ­relatie met andere dan westerse culturen door een wan­trouwende toetsing op basis van universele begin­selen.

 

De voorheen progressieve intellectueel pleegt hier in de woor­den van Benda "Verraad". Verraad aan zijn eigen traditie van humani­sering en emancipatie. Deze teloorgang van de pro­gres­sieve intel­lec­tueel en diens invoe­g­ing in de bestaande denk­orde zou ik ironisch willen samenvatten in de formule: 'con­for­mist thuis, kritisch uit'.

De "Nieuwe Filosofen", het cynisme van de Groene Amsterdam­mer-intellec­tueel, het reformisme van de ex-commu­nis­tische commen­tatoren en de onder­gang van de linkse dag- en week­bladjour­nalis­tiek dient men te begrijpen als symptomen van de pro­gressieve be­wustzijnscrisis in het begin van de jaren 90.

 

5. WAAROM BART TROMP HET CULTUURRELATIVISME NIET BEGRIJPT.

 

Er bestaan in Europa fun­damentele misverstanden over de aard en her­komst van het cultuur­rela­tivisme. Filosofen bedienen zich niet zelden van ingenieuze trucs om argumentaties op hun kop te zetten. Bij anderen heb ik vaak het gevoel dat men maar wat in het wilde weg kletst. Een typische reactie van iemand, die de klok wel heeft horen luiden, maar niet weet waar de klepel hangt, was die van de politicoloog Bart Tromp in zijn verweer op mijn vertoog over het beschavingsfundamen­talisme. (Parool, 9 Juni 1992).

     Professor Tromp doet hier een poging om het cultuurrela­tivisme intel­lectueel van het podium te drukken en cultiveert een serie aanwijsbare onjuisthe­den. De denkfouten, die hij hierbij maakt zijn karakteristiek voor het klimaat waarin de huidige universalisme-golf gedijt:

 

1. Het cultuurrelativisme zou zijn eigen geldigheid niet wijs­gerig kunnen funderen. Op zichzelf is dat juist, maar het pro­bleem is nu juist dat het cultuurrelativisme het resultaat is van een denkbeweging, die heeft ingezien dat wijsgerige stel­sels niet te funderen zijn. Het demonteren van de fundamenten is eigen aan haar denkbeweging. Het cultuurrelativis­me ontman­telt de universele ficties van de westerse cultuur en probeert vervolgens culturen te begrij­pen vanuit een dynamisch cultu­reel­, histo­risch en geo­grafisch perspectief. Dat de waarden van culturen gerelateerd zijn aan de aard van de maat­staven en de plaats van meting, betekent overigens niet dat dus alle cul­turen gelijke waarde hebben. De Europese cul­tuurrela­tivist ont­mantelt de claims van een dominante westerse cul­tuur, wat iets anders is dan een legitimatie te geven van de patro­nen van een andere niet dominante cultuur.

 

2. Het cultuurrelativisme is al evenmin een monopolie-produkt van de wes­terse beschaving. Integendeel ik zou de stelling wel aan­durven dat in andere bescha­vingen veel meer relativisme en gevoel voor eigen be­trekke­lijkheid te vinden is dan in het vaak nogal zelf­genoeg­zame West-Europa. De gedachte dat niet-wes­ter­se culturen geen ver­draagzaamheid kennen is overigens een zorgvul­dig gekoester­de mythe van de Europese cultuur.

 

3. Tromp mist geheel de boot waar hij denkt dat de cultuurre­la­tivist van mening is dat mensen "vrij ge­kozen" hebben voor hun cultuur. Het is eveneens te simpel om te zeggen dat men­sen dus "onderworpen" zijn aan de regels van hun cultuur. Bij hun ge­boorte en opvoeding worden mensen in hun cultuur "geworpen". Hun emancipatie bestaat er onder meer uit dat ze de waarden van hun cultuur relatiever kunnen beleven en zich daarmee "vrijheid" kunnen verwerven. Islam­fundamen­talisten en univer­salisten van het type Tromp hebben gemeen dat ze nu juist daar moeite mee hebben.

 

4. Cultuurrelativisten zouden volgens Tromp "schendingen van de mensenrech­ten" niet kunnen veroordelen. Alweer fout; de cultuurelativist wijst op het histori­sche feit dat zelfs mensen­rechten gerela­teerd zijn aan hun histori­sche en culture­le ontw­ikke­ling. Dat is geen moreel oordeel, maar een feite­lijk oordeel. Het is dus een uitspraak hoe het begrip 'mensen­rechten' zich feitelijk heeft ontwikkelt, niet hoe het zich behoort te ontwik­kelen. Het in­zicht dat inheemse codes vaak diep gewor­teld zijn in de cultuur maakt de cultuur­relati­vist inderdaad wat terug­houdend tot het houden van donder­preken als het gaat over sluiers en vrouwen­bes­nijde­nis. Anders dan deze fenomenen te verdedigen stelt hij dat werke­lijke emancipatie van derge­lijke tradities door de bevolking in de cultuur zelf moeten plaats vinden. In ieder geval is het niet anders dan preken voor eigen parochie om daar vanuit het verre Neder­land verontwaardigd over te doen.

 

5. Niet-westerse culturen zijn allerminst onveranderlijke groot­heden en de cultuurrelativist zou wel de laatste zijn om dat te beweren. Hij zou hoog­stens stellen dat verandering in die culturen voort zou moeten komen uit de emanci­patoire krachten en intenties van die cultuur zelf. Hij zal zich in deze verzetten tegen het patriarchale karakter van een univer­salistische cul­tuur en respect vragen voor het zelfregulerend en verande­rend vermogen van de authentieke cultuur.

 

6. DE CONTINENTENTHEORIE OF SCHEUREN IN HET UNIV­ER­SALISTI­SCHE WERELD­BEELD

 

De theorie dat de continenten ooit een eenheid vormden en lang­zaam uit elkaar dreven heeft ons beeld van de wereldkaart op een interessante manier gerelativeerd. We kun­nen vaststel­len waar continen­ten gescheurd zijn en hoever ze reeds uit elkaar liggen. Verder moeten we leven met het besef geen vaste grond onder de voeten te hebben en rond te drijven op langzaam bewe­gende aardschol­len.

     De continententheorie zou ik als metafoor willen hanteren voor de conditie van het universalisme. De gedachte dat er een absoluut stelsel van waarden bestaat dat voor alle mensen hetzelfde is en waarop handelin­gen getoetst kunnen worden is een desastreuze utopie. Deze traditie van "natuur­rechten" is na de wijsgerige decon­structie van de metafysica door Nietzs­che en Heidegger te kenschetsen als een achterhaalde 19e eeuwse wijze van denken.

     De volkswijsheid "Het bestaan is relatief" betekent dat feite­lijke en morele claims geen absolute funderingsmogelijk­heid hebben, maar enkel begrepen kunnen worden vanuit hun cultuurhis­torische context. Dit betekent niet dat het debat over normen en waarden afgesloten is, maar dat een dergelijk debat nu pas echt beginnen kan. Omdat het debat een "objec­tieve" (universele) toetsings­mogelijkheid ontbeert, maar des te meer is aangewezen op de moge­lijk­heden van een au­then­tieke en intersubjectieve dialoog.

 

 

7. HET UNIVERSALISMEDEBAT: DE VERGETEN DIMENSIE VAN DE VER­LICHTING

 

De grondslag van het universalisme-debat zou men tot begrip kunnen brengen door een kritiek op de heersende universalisti­sche we­reldbe­schouw­ing. Een uni­versalistische denk­wijze po­neert een stelsel van his­torisch overgeleverde waarden en claimt daarvoor een algemene en verbin­dende werking. Welke waarden zijn dat eigenlijk? De waarden, die onder invloed van het westen universeel zijn verklaard zijn vrij­heid, demo­cra­tie, rechts­staat en markt. In het per­spectief van de cul­tuur­relati­vist werkt deze algemeen verbindendverklaring "ont­worte­lend" en arro­gant naar het wordingsproces van een aut­hen­tieke cultuur.

 

     Het cultuurrelati­visme stelt een nieuwe strategie. Het bezint zich op de herkomst van waar­den­sys­temen en relateert deze aan de geogra­fische, his­tori­sche en cul­turele context waarin die waar­den opkomen of onder­gaan. Het wijsge­rig debat hierover ligt ten grondslag aan de beoor­delings­kaders van niet-westerse cul­turen en de omgang met minder­heden in Neder­land.

     Ik zou de tegenstelling tussen beide tradities tot beter begrip willen brengen door er een dimensie van "openheid" aan toe te voegen. Ten onrechte ziet het universalisme zichzelf als de verlichtingsbeweging en verhult daarmee haar "gesloten" zijde, terwijl het haar tegenhanger de mogelijkheid van open­heid pro­beert te ontzeggen. In het huidige debat in Nederland zou ik 4 ideaaltypen willen onderschei­den, waarbij de open, op dialoog ingestelde, dimensie terrein verliest ten koste van no-nonsense- achtige dwangelemen­ten.

 

7a. HET GESLOTEN UNIVERSALISME

 

Het gesloten universalisme is het universalisme in wiens naam Europa de afgelopen eeuwen de wereld heeft gekoloniseerd en waarvan de resten nog zichtbaar zijn in een imperialistische politieke bena­dering. Het is een offensief van westerse waar­den en denksystemen, dat min of meer ge­dwongen aan de ontwik­kelingsl­anden wordt op­gelegd. Daar­ach­ter gaat de geda­ch­te schuil dat de westerse cultuur vanuit zijn econo­mi­sche en culturele superio­riteit het morele recht en volgens sommi­gen zelfs de plicht heeft tot dit waardenim­peri­alis­me.

 

In confron­tatie met de Islam bestaat deze messianis­tische tra­ditie vanaf de Kruistochten tot aan de Golfoorlog. Het geslo­ten universalis­me onder westerse leiding vormt ondanks haar nuan­ces het concept van de 'Nieuwe Werel­dorde'. Zij vormt de heer­sende ideologie bij de conser­va­tieven en in toene­mende mate, met enig nuanceverschil bij politiek links.

     Linkse politieke groeperingen hebben het etiket "imperia­lis­me" vervan­gen door dat van "hulp­pakket", dan wel "ver­ant­woor­de­lijk­heid voor de men­sen­rechten", "de ver­spreiding van beschav­ing" of "vrij­heid en demo­cra­tie". Na een periode van scherpe, vaak een­zijdige kritiek op het koloniale verleden lijken we aan de voor­avond te staan van een nieuw ideo­logisch mes­sia­nisme naar de niet-westerse we­reld. In het binnenlandse politieke beleid ver­taalt dat zich in de Nieuw Flinkse formu­le: "Waar vrijwillige integratie achter­blijft, is dwang gebo­den".

 

7b HET GESLOTEN CULTUURRELATIVISME

 

Het gesloten cultuurrelativis­me, benadrukt het verschil in cul­turen en de ges­loten eigenwaarde van die cul­turen. Het begrip van historische en culturele ver­schillen wordt hier ge­bruikt om een eigen identiteit vorm te geven, in nationale of religieuze zin. Vaak ontwikkelt die iden­titeit zich in con­fron­tatie met de aang­ren­zende of de wes­terse overheersen­de cultuur. De Arabi­sche cultuur vindt haar identiteit in haar opstand tegen de Europe­anen. De Joodse en Chris­telijke in hun verzet tegen de Islam. De kapi­talistische in haar vernedering van de communis­tische, de Kroati­sche in haar strijd met de Servische identiteit. In extreme gevallen leidt dit tot natio­na­listische en reli­gieuze bewegingen. Het ongemak van delen van de bur­gerij met min­der­heden in eigen land kan men echter niet nood­zakelijk ge­lijk­schak­elen met een superieure houding. Het behoud van de eigen identiteit met een zekere nationalis­tische dimen­sie is een legitiem en zelfs waardevol streven. Im­pliciet is dat een waar­de­r­ing van de andere cultuur als anders en his­torisch verbonden met een ander geo­grafisch ge­bied.

 

De ratio­nele natio­nalist heeft dan ook respect voor de cul­ture­le en his­torische co­hesie van de andere cultuur die zijns in­ziens enkel gebon­den is aan een geografisch gebied dat is omgeven door een grens. Een weder­zijds respect in het anders-zijn dat de uni­ver­salist niet kan opbrengen, omdat deze het anders-zijn niet erkent. De begrenzing van het nationaal en cultureel erfgoed is in prin­cipe een doorn in het oog van de universalist, die de wereld bekijkt als een "Global Villa­ge" en de "Volksgeest" taboe heeft verklaard, dan wel heeft gere­duce­erd tot de toevallige overeen­komsten tussen een verza­me­ling indivi­duen.

 

7c. HET OPEN UNIVERSALISME

 

Het open universalisme is het universalisme van de dialoog en het begrip. De professionele dragers van deze ideologie bevin­den zich nog steeds overal in de samenleving, maar hun stem klinkt minder modieus dan hun no-nonsense tegenhangers. Van de missiona­rissen tot aan de ont­wikke­lings­­wer­kers in Afrika en Azië, van de vor­mings­werker in het minderhe­den­beleid, die een "integratie­mod­el" heeft ontwikkeld tot aan de welwil­lende jour­nalist, die begrijpt dat integratie onder dwang geen integra­tie is, maar onderdrukk­ing.

     Het open uni­ver­salisme steunt op de klassieke revolutio­naire idealen van vrijheid, gelijkheid en broe­derschap en vormt nog steeds een pijler van westers bewustzijn dat in de jaren 60/70 een hoogtepunt ver­toon­de. Andere cultu­ren dienen vanuit dit perspec­tief wel getoetst te worden aan universele waar­den, maar het westen zou een zelfkritisch begrip op moeten bren­gen voor de moeizame emancip­atieprocessen in de niet-wester­se wereld. Het afgelopen decennium lijkt deze ideologie in toene­mende mate in de conser­vatieve tang van de dwang te komen.

 

7d. HET OPEN CULTUURRELATIVISME

 

Een open cultuurrelativisme gaat een stap verder dan het jaren-60 univer­salisme. Het is niet zozeer een pleidooi voor dialoog en tolerantie om tot integratie te komen. Het is een actief pleidooi voor de waarde van het verschil in de cul­tuur. Het wijst het "integratiemodel" af. Niet om reden dat het niet haal­baar zou zijn, maar omdat het geen opti­male emancipatoire ontwikkeling aangeeft. De integratie is niets anders dan een gelijkschake­lingsmachine en dus een verarming van de diversi­fi­catie in de samenle­ving op regionaal en mondiaal niveau. Het universa­lisme is in haar ideaalvorm even abstract als saai en ontkracht in haar nivellering de vitale ontste­kingsmecha­nismen in de samenle­ving. Het open cultuurrelativisme steunt op een actieve fascinatie en interactie met de andere culturen, die men als verschil­lend aan het eigen wil blijven beoordelen.

 


B. MINDERHEDEN

 

8. WAAROM INTEGRATIE EEN FOUTE STRATEGIE IS?

 

Een milde uitdrukking van het beschavingsfundamentalisme is de heilige koe van het nieuwe minderhedenbeleid: integratie.

Het beleidsbegrip vormt een gedeformeerd antwoord op angst voor maat­schap­pe­lijke uitsluiting van minderheden. Politiek en media hebben een grote mate van consensus over de wense­lijk­heid van integratie. Over de mid­delen ver­schilt men nog enigs­zins van mening: vrijwillig­heid of dwang?

De integratiedoelstelling zelf echter duidt reeds op een verval van vrijzin­nige cultuur ten gunste van orthodoxe reto­riek. Een minder­heden­beleid dat opge­trokken was vanuit "weder­zijds respect voor andere cul­turen", lijkt nu terug te vallen op een al dan niet verplichte aanpas­sings­strategie. Inte­gratie is een be­schaafde wijze om te zeggen dat allochto­ne culturen moeten ver­dwijnen. De heersende Neder­landse samenle­ving wenst zich­zelf te reinigen door andere culturen tot gelijkschakeling te dwingen. Hier tekent zich het einde van vrijzinnig respect af voor het andere als andere. De waarde­ring en nieuwsgie­righeid voor "vreem­de" cultuuruitingen op het Nederlands grondgebied van het Is­lamitisch gebed tot de hoofd­doek, van het Turkse eten tot de Ramadan, nemen snel af.

Voor een deel is integratie een legaal gemaakte uitlaatklep voor anti-islamiti­sche gevoelens en vreemdelingenangst.

 

9. DE CENTRUM-DEMOCRATEN: ZONDEBOK EN BLIKSEMAFL­EID­ER

 

Bescha­vingsfundamentalisten als VVD-leider Bolkestein en de Nieuw Flinkse PvdA kopstukken, gebruiken pseudo-fascistische en racis­tische be­wegingen als zondebok voor hun eigen on­genoe­gens. Een aanval op het rechts-nationalis­me is de dekman­tel om te kunnen komen tot een le­gitima­tie­poging van gedwon­gen 'inte­gratie'. De Centrum-democraten hebben daarom reeds succes gehad, omdat het politieke establishment een deel van hun leuzen heeft over­genomen. Anno 1994 breken PvdA en CDA zich over de vraag hoe de opkomst van de CD aan banden te leggen.

Men doet dit door het leggen van een excessieve aandacht op minderheden en asielbeleid. In feite blijkt dat de beide partijen op een nette wijze de standpunten van de Centrum-democraten overnemen.

 

Hoe vaak de angst voor racisme en fascisme ook in de media aan bod komt, het is zeer de vraag of hier in Nederland een echte voedingsbodem voor is.Een werkelijk antwoord op racisme is niet zozeer inte­gratie en zeker geen ver­plichting daartoe, maar een pleidooi voor het ver­schil als verschil. Een respect voor de behoeften van de allochtoon om zijn eigen iden­titeit in de Neder­landse samen­leving te kunnen behouden, tegenover de identiteit van de Nederlander. Een groter inzicht en begrip van de vreemde cultuur kan hiervoor zorgdragen. Deze actieve tolerantie is namelijk het hoogste beschavings­goed in de Neder­landse samen­lev­ing zelf en wordt door de politici en mediain­tel­ligentsia momen­teel ver­kwan­seld.

 

'Integratie' is een gevaarlijke retorische luchtbel. Het blijft namelijk volledig onduidelijk wat de allochtonen eigen­lijk moeten op­geven en waarin ze dan wel moeten integre­ren. In zoverre is integratie een dekmantel om op legale wijze af te komen van cultuuruitingen die men in de rechts­staat niet kan verbieden.

 

10. DE NEDERLANDSE TAALVERPLICHTING EN ISLAMITISCHE SCHOLEN

 

Misschien het enige respectabele element dat men zich kan voor­stellen bij het begrip 'integratie' is de wenselijkheid om de Nederlandse taal te le­ren. Dat maakt communicatie mogelijk en daarmee krijgt een actieve ver­draag­zaam­heid meer kansen. Op zich­zelf een respec­tabele argumen­tatie, maar het stimuleren van de Nederland­se taal gaat hier al gauw over in een soort flinke discus­sie over een verplicht­ing tot het leren van die taal.

 

Deze verplichting gaat binnen de Nederlandse grenzen gepaard met een dis­criminerende factor tussen ver­schillende minder­heidsgroe­pen. Anders gezegd, wij stellen aan alloch­tonen uit de Islami­ti­sche wereld andere eisen dan allochtonen uit wes­terse landen. Men kan zonder pro­bleem vaststellen dat de min­derhe­den uit is­lamiti­sche landen veel actiever zijn in het ver­werven van het Neder­lands, dan de minderheden uit westerse lan­den. Van een hier wonende Ameri­kaan vinden wij het heel nor­maal dat hij geen Neder­lands spreekt, voor de allochtone Turk is dat onac­cepta­bel. Het gebrek­kige Neder­lands van de genaturalisee­rde Frans­man wordt met goed­willend applaus ont­vangen, dat van de Marokkaan leidt tot irrita­ties. Ter­wijl de laatste in het alge­meen, gezien zijn arbeids­functie minder scho­ling heeft ontvan­gen en zodoen­de zich moeilij­ker een vreemde taal ver­werft. Daar­naast zijn de verschil­len tussen Arabisch en Neder­lands veel groter dan die tussen Engels of Frans en Neder­lands.

Het veel gehoorde verwijt van beschavingsfundamentalisten is dat buiten­landers hier in hun eigen bevolkingsgroep blijven zitten en zich opsluiten in hun eigen "thuisland". Zelfs wanneer dat waar zou zijn kan men zich afvragen waarom dat schadelijk of onver­draaglijk zou zijn. Wanneer het westen eeuwenlang christelijke en Europees-talige scholen en kerken in de 3e wereld heeft neer­gezet, lijkt het wat vreemd om dat de Isla­mieten te ontzeggen. Hun legitiem verblijf hier en bijdrage aan de maatschap­pelijke produktie verschaft hun domweg het recht tot de oprich­ting van is­lami­tische scholen, volgens dezelfde regels als katholieke en pro­tes­tantse scho­len.

 

11. WAAROM WIJ INCONSEQUENT ZIJN TEGENOVER MINDER­HEDEN

 

Er heerst in het westen dat misplaatste gevoel van verdraag­zaam­heid. Tegenover de diepgaande patronen van intolerantie in de ontwikkelingswereld zou het westen haar verdraagzaamheid inbrengen. Iedereen, die werkelijk heeft gecommuniceerd met de derde wereld weet dat pijnlijk genoeg, het omgekeerde veelal het geval is.

De westerse integratie-eis klinkt redelijk, maar is patriar­chaal en tevens incon­sequent. Westerlingen, die voor lange­re tijd in 3e wereld landen of andere cultu­ren hebben gereisd of ge­woo­nd, weten dat de vrijwillige isolatie van wester­se zaken­lieden, arbei­ders, diplo­maten en mediamensen ten opzichte van de autochtone cultuur daar veel groter is dan die van minder­heden hier. De hoe­veel­heid wester­lingen in de 3e wereld, die de moeite neemt de au­toch­tone taal te leren is miniem en de minacht­ing en het on­begrip over de gewoon­ten en tradities van het gast­land is veelal schok­kend.

 

Westerlingen leven in de 3e wereld bijna letterlijk op be­voor­rechte eilan­den en een discussie over integratie in de autoch­to­ne cultuur zou in die kringen met hoongelach ontvan­gen wor­den. Men sluit zich op in zijn bewaakte woonwijk, maakt ge­bruik van wes­terse winkels, zieken­huizen en hotels en onder­houdt zich groten­deels met andere buit­en­landers. Wes­ter­lingen worden door niet-Wester­lingen niet enkel in hun vaak vreemde en verwer­pelijke gewoonten geres­pec­teerd, ze stellen in veel gevallen zelfs de regel.

 

12. STROPDAS CONTRA HOOFDDOEK

 

In het westen is de strop­das en het kostuum het vereiste uniform om suc­ces­vol te kunnen opereren in de zakenwe­reld. Deze regels gelden zeker voor gekleur­de buiten­lan­ders. Isla­mieten passen zich in het westen daar vaak bij aan, terwijl er toch geen wes­terling is die te gast in de islamitische wereld met een hoofddoek gaat rondlopen. De kledingstukken sym­bolise­ren een leefwijze. Een ra­tioneel denkend mens kan toch moei­lijk vol­houden dat een ritueel en ongemakkelijk kleding­stuk als de strop­das, hoort bij univer­sele waarden en de hoof­ddoek voort­komt uit een verwerpelijke gods­dienst.

     Elke 3e wereld reiziger die wel de moeite heeft genomen om met de bevolking in contact te komen, kan beves­tigen dat de volken in de niet-westerse wereld over het algemeen een veel gastvrijer en geïnte­resseer­der houding heb­ben tegenover vreem­delingen dan het geslo­ten karakter dat in de Nederlandse samen­leving gebruikelijk is. Westerse arbei­ders in Azië en Afrika zijn veelal gerespec­teerde vreemdelin­gen en de meesten willen dat graag zo hou­den. Hun kinderen gaan niet verplicht naar Arabi­sche scholen, waar hun stropdas­jes door hoofddoekjes vervan­gen worden. Hun kinderen hebben eigen scholen en gedra­gen zich daar vaak meer westers dan de kinderen hier.

 

13. NIET ELKE GASTARBEIDER WIL BLIJVEN               

 

Men kan natuurlijk betogen dat ergens te gast zijn (een z­akenman in de 3e wereld), al is dat voor jaren, wat anders is dan deel zijn van de samenle­ving (een genaturaliseerde gastar­beider). De overgang van gastar­beider tot minderheids-Ne­der­lan­der is vaak een glijdende schaal. In beide gevallen, ver­blijven en naturaliseren, kan men de vraag stel­len wat er zo wenselijk is aan integra­tie in de "main-stream" van de samen­leving. Waarom mogen er geen groe­pen vrijwillig in de peri­ferie van de samen­leving bivakke­ren? Som­migen zullen willen integreren, an­deren niet. Waarom zou inte­greren beter zijn dan niet integreren?

     Een groot deel van de min­der­hedenbe­volking wil maar tot bepaalde hoogte inte­greren en koes­tert zich enigs­zins in de meegenomen iden­titeit. Zelfs wanneer Nederlanders die culture­le iden­titeit als ach­terlijk ken­schetsen lijkt dat nog geen reden, deze de minder­heden te ontzeg­gen. De culture­le identi­teit is vaak de mogelijk­heid om zich met zelfrespect te hand­haven en het bestaan "in den vreemde" zinvol te kunnen er­varen. De behoefte aan iden­titeit en zelf­respect vormen een belangrijke dimensie in de erva­ringswereld van de minderheid. Nederlan­ders hebben hier weinig begrip voor, omdat ze zelf behept zijn met een gebrek aan nationaal zelfrespect. De onbe­kend­heid met de vreemde cultuur en het gebrek aan nieuwsgie­rig­heid daarnaar completeren het probleem. Een minder­heden-

i­den­titeit is van groot belang voor het zelf­res­pect en een verlies daarvan levert grote en onnodige problemen op. Min­der­heden­groepen kunnen gemakke­lijk psycho­logisch ontworteld raken met minder pret­tige gevol­gen voor de heer­sende Neder­landse cul­tuur.

 

14. POLYGAMIE OF WAAROM BOLKESTEIN IN ZIJN EIGEN STAART BIJT

 

De meest ironische fase in het Nederlandse islamdebat trad in toen VVD-leider Bolkestein meende zich scherp te moeten keren tegen wat hij hield voor een islamitische misstand: polygamie.

De islamitische woordvoerders in Nederland vroegen zich ver­baasd af of het fenomeen polygamie eigenlijk wel voorkwam op Neder­landse bodem of meer het element was van een soort loos propa­ganda-offensief tegen de islamitische cultuur.

 

De Nederlandse zedenmeesters lijken hier het slachtoffer van wilde ge­ruch­ten over de mythische harem van de Sultan in Istanbul of handel in blanke vrou­wen aan het Perzische hof.

In het Westen komt islamitische polygamie niet of nauwelijks voor en iemand, die enige kennis heeft van de Arabische landen weet dat polyga­me huwelijken daar zijn voorbehouden aan een zeer kleine groep van rijken.

Van de Emir van Koeweit bij­voorbeeld, gaat het verhaal dat hij 130 vrouwen heeft. De modale Arabier spreekt hier met morele afschuw over dan wel met hoofd­schuddende ironie. Een der­gelij­ke situatie strookt absoluut niet met zijn gevoel voor recht­vaar­digheid. Ironisch is het om vervol­gens vast te stellen dat deze super­polygamist zijn kroon ontl­eent aan het protec­toraat van het Wes­ten.

Het grootste deel van de Islamitische mannen heeft slechts een vrouw en de rest heeft er vaak helemaal geen. De financiële eisen van het huwelijk zijn voor veel jonge mannen namelijk een groot probleem.

 

De reden waarom polygamie volgens de oude islami­tische wetten was/is toegestaan was vreemd genoeg een tegemoetkoming aan de belangen van de vrouw. Een man kon zo bijvoorbeeld de weduwe van zijn broer huwen, waardoor deze niet onver­zorgd ach­ter­bleef en tegelijk haar maat­schappe­lijke positie kon be­houden. In het moderne westen mag dat vreemd klin­ken, in de structuur van de vroegere islami­tische wereld was het een regel van sociale recht­vaardigheid, met name tegenover weduwen vooral in tijden van oorlog, als vele mannen sneuvelden.

 

Wil ik nu beweren dat de vrouw niet onderdrukt is in de isla­mi­tische wereld? Dat ligt complexer dan het lijkt. De meeste vrouwen zullen die onderdruk­king net zo min er­varen als mijn grootmoeder, wier leven bestond uit de ver­zorging van kind, huis en haard alsmede uit de zondagse wandeling met haar echtgenoot.

     Het grootste deel van de kritiek vanuit de moderne wes­terse samenle­ving op de positie van de vrouw in de islamiti­sche maat­schappij heeft minder te maken met het specifieke karakter van de Islam, danwel met de ken­merken van een "tradi­tionele samenleving" waarin de levenskringen van mannen en vrouwen strikt gescheiden zijn. Het is foutief om ervan uit te gaan dat de man de rechten heeft en de vrouw de plichten.

     Contacten tussen de beide krin­gen zijn strikt ge­codeerd en man en vrouw hebben hierin hun eigen ongeschreven regels van rechten en plich­ten. Wanneer men de maat­schappelijke po­sitie van het in­dividu als criteri­um neemt is dat, gezien de traditionele taakver­deling, in de eerste plaats voor de vrouw nadelig. De maatschap­pelijke speel­ruimte voor met name de ambitieuze vrouw is onmis­kenbaar kleiner dan die van de man. Tegenover de manlijke maatschappelijke rechten staat overigens wel een zware onderhouds­plicht.

     Liefde, huwelijk en sex zijn voor beide partijen cultu­reel zeer strikt gere­gu­leerd. De relationele mogelijkheden van mannen zijn nauwelijks groter dan die van de vrouw en verge­lijkbaar met die in het 19e eeuwse Europa. De sterke verhalen van islamitische mannen hierover kunnen niet verhul­len dat het groots­te deel van de onge­trouwde mannen aldaar gewoon maagd is.

 

Polygamie als gevolg van losse zeden of als resultaat van de ongelijke machts­positie tussen mannen en vrouwen is in de prak­tijk veel sterker in het westen dan in de islamitische wereld. Het absurde van de stelling van Bolkestein is dan ook dat de Nederlandse samenleving in feite sexueel veel 'polygam­er' is dan islami­tische samenlevingen.

De aanval van Bolkestein op de polygamie wordt lachwekkend para­doxaal, wan­neer men zich afvraagt of een dergelijke mora­listische inmenging in het per­soonlijk leven van mensen wel te rijmen is met een Li­berale ideolo­gie.

Wat is er eigenlijk zo on-liberaal aan een polygame levenss­tijl of zelfs een polygaam huwelijk?

Het verzet hier­tegen komt met name uit confessionele hoek en klein-burgerlijke groepen, die bevreesd zijn voor de aan­tas­ting van hun eigen zekerhe­den. Paradoxaal genoeg zou juist de liberale voorman hier moeten pleiten voor het recht op poly­gamie. Scherper gesteld : De begin­selen van het Li­beralisme lijken me glashelder. Het recht van het individu om zijn eigen samenle­vings­vorm te kiezen im­pliceert een afschaff­ing van het polygamie­-verbod.

 


C. FASCISMEPERCEPTIES

 

15. DE ANNE FRANKSTICHTING: TRAGIEK VAN HET ANTI-FASCIS­ME

 

Het behoort tot de diepste trauma's van de Nederlandse samen­le­ving: de angst voor fascisme. In de roep tot waakzaamheid uit zich het diepe verlan­gen naar een vergaan heldendom van de verzets­traditie. De behoefte aan 'integratie' bij beleidsma­kers komt veelal niet voort uit moed en zelfver­trouwen, maar uit zorg en angst. De vrees voor uitsluiting van min­derheden, de sluipende angst dat men geen antwoord heeft op de groei van rechts-radicale groepen. "Angst is een slechte raadge­ver" zegt een oud Hol­lands gezeg­de. Het is echter de angst en de uit­slui­ting, die de wortel dreigt te worden van een nieuw re­gres­sief enga­ge­ment, dat para­doxaal de schim ver­sterkt, die ze be­strijdt.

     Het anti-fascisme groeit niet enkel als reactie op bui­ten­lan­der­shaat. Buitenlandershaat en ressentiment groeien als ver­ontwaar­diging op de gesloten ideologische agressie van de anti-fascis­mecomités. Een verborgen uitsluitingsmechanisme voedt zich vanuit een under­dog-rol tegen taboe en repressie die het anti-fascisme haar lijkt op te leggen. De groei van een anti-fascisme beweg­ing heeft als neveneffect dat het een volgende stap vormt in de uitzichtloze draaimolen van het wantrouwen. In dit verband heeft het verbod op en de iso­latie van rechts-radi­cale poli­tieke groe­perin­gen enkel tot tra­gisch gevolg dat de gevoe­lens van discri­mi­natie bij deze groepen diep ver­bor­gen voort­woe­keren.

 

In het Amsterdamse Paradiso werd in 1992 een debat gehouden over "De wonderlijke demon­stratie tegen het fascisme", In het neo-fascismedebat raakten twee orthodoxe denk­be­wegingen in de samenleving op fatale wijze met elkaar slaags. Het Nieuw Flinkse media-es­tablishment ('De overheid moet steviger optre­den, desnoods tegenover minderheden') stelde zich te weer tegenover de beschuldiging van de anti-fascisten, dat men voe­ding geeft aan buitenlander­shaat.

     De heren columnisten hebben in hun "Mijn allochtone buurman dient zich ook aan de regels te houden"-verweer strikt genomen gelijk, maar ze trappen op een insinuerende wijze open deuren in. Een dergelijk klimaat werkt negatief op migranten.

Het gaat anderzijds veel te ver om dat soort "flinke" praat fascisme te noemen. De Nederlandse politieke traditie kent in tegen­stel­ling tot omlig­gende landen nauwelijks openlijke en actieve buiten­lan­ders­haat, hoewel het onderliggende wantro­uwen er niet minder om is. De smaakmakers in de Nederlandse journa­listiek hebben ook zeker geen racisti­sche of fascisti­sche toon, maar cultiveren wel een bedenkelijk soort wantrouwen.

     Het verborgen wantrouwen tegen buiten­landers is groei­ende en de media voeden die sen­timen­ten wel degelijk door hun roep om "bur­ger­plicht van de alloch­toon" al vind dat plaats op universe­le gronden.

 

De belangrijkste kritiek op anti-dis­crimina­tie­groepe­rin­gen als het CIDI of de Anne Frank­stich­ting is dat ze niet in dialoog willen zijn met het object van hun kritiek. Het effect is een praktijk van wantrouwen en verdachtmakerij.

Naast een pleidooi voor een dialoog met proto-fascistische groepen gaat het tevens over een niet door angst en zorg gedreven dialoog met gevoelens van buitenlandersressentiment in de autochtone Nederlandse bevol­king.

Een aantal migran­tenco­mites verdienen hier een compliment. Waar anti-discri­mi­natie­groepe­ringen veelal worden gedreven door wan­trouw­en tegen de eigen Neder­landse bevolking en daar­mee verbods- en taboe­vorming versterken, zijn migran­tenor­gani­sa­ties ovr het algemeen inges­teld op een vruchtbare dialoog en een gezonde belan­genbe­harti­ging vor allochtone groepen.

 

 

16. HET HUMANISTISCH VERBOND:     DE PARADOX VAN DE VERDR­AAGZAAM­HEID

 

De traditionele organisaties ter verdediging en verspreiding van de humanisti­sche waarden bevinden zich in een tragische para­dox. Het Humanistisch Verbond riep haar leden op geld te storten onder het motto: "Wees verdraag­zaam tegenover ieder­een, behalve tegen­over de onver­draagzamen". Het humanistisch gebod lijkt het pro­dukt van een oorlogs­generatie die kramp­ach­tig probeert haar idealen nieuw leven in te blazen door zich in Nederland af te zetten tegen een niet bestaande vijand. Het kwaad dient hoe dan ook bestreden en men kiest hiervoor een houding, die te vergelij­ken is met de eeuwen­oude moraal van Hamurabi: "Oog om oog. tand om tand". Het motto is niet pro­gressief, maar defensief en komt voort uit het mis­verstand dat verdraag­zaam­heid een be­grensde regel is in plaats van een leven­sinstelling.

     De humanistische levensovertuiging kan zich alleen ver­werke­lij­ken in een streven actieve verdraagzaamheid op te brengen, juist tegen­over de onver­draagzamen. Pas in het ge­zicht van dictatuur, militarisme en machia­vellisme wordt de humane kracht van de dialoog op zijn scherpst op de proef gesteld en blijkt wie getuigt van een natuurlijke humanisti­sche levensin­stelling en wie het slach­toffer wordt van een paradox­ale vorm van defen­sief excor­cisme.

 

In de Bosnie-tragedie toont zich de humanistische paradox het scherpst. De belangrijkste voorvechters van de "humanistische waarden", zoals de vroegere leider van de vredesbeweging, Mient-Jan Faber en de held van het 3e wereldbeleid Jan Pronk lijken met hun pleidooi voor militair ingrijpen de tragische symbolen te zijn van deze paradox. Het diepe schuldgevoel tegenover de islamitische slachtoffers speelt hierin een belangr­ijke rol. Schuldbewuste menslievendheid slaat hier om in een pleidooi voor militair geweld en verliest daar­mee haar geloof­waardig­heid. Feitelijk is het even beschamend als lach­wekkend om te zien hoe de leider van de vredesbeweging pleit voor militaire actie.

 

17. AMNESTY INTERNATIONAL EN DE RELATIVITEIT VAN DE MENSEN­RECHTEN

 

Bij gebedsdiensten, ramadan of couscous is de westerse cultuur mees­tal nog wel bereid tot rela­tivering of in ieder geval ver­draag­zaamheid. Bij ver­schillen­de staats­inrichtingen, samen­levings­vormen en economische structuren maakt de tole­rantie plaats voor wan­trouwige uitin­gen van super­ioriteit­sgevoelens. In het geval van geweld en straf domineert de preke­rige toon van een hoog van de toren blazende dominee.

     Dat zelfs het fenomeen 'mensenrechten' aan cul­tuur­his­torische re­lativerin­gen onderhevig is, is in Nederland een tot taboe verklaar­de kijkwij­ze. Het taboe kan echter niet verhul­len dat de aard van de feitelijke acceptatie van fenomenen als geweld, lijden en straf door de geschiedenis heen en tussen culturen onderling, aan sterke veranderin­gen onderhe­vig is.

     Het "beschaaf­de" westen is hier allerminst aan het "einde van de Geschie­de­nis" zoals een groeiend aantal intellec­tuelen in de fi­xatie op de eigen navel beweert. De definitie van "men­sen­rech­ten" vindt plaats op basis van het waardensys­teem van de wes­terse wereld in de meest recente fase van haar ont­wikkeling.

     Afgezien van haar morele legitimatieproblematiek is de feite­lijke beoorde­ling van straf en dood historisch, geogra­fisch en cul­tureel aan een situatie gerelateerd. In het Mid­deleeuwse Europa werd een massamoorde­naar door 4 paar­den uit elkaar getrokken, in de Renaissance kwam hij op de brand­sta­pel, in de Verlichtings­tijd werd hij onthoofd, in het laat 20e eeuwse Amerika komt hij in de dodencel of kan hij zich uitko­pen en in Neder­land krijgt hij 15 jaar gevan­genis­straf. Naar de maat­staf van humanis­tische verlich­ting kan men enige voor­uit­gang vasts­tellen.

     Bij de "terrorist" ligt het probleem veel gecompliceer­der. Wat in de ene cultuur, land of tijdperk een gevaarlijke moorde­naar is, lijkt in een andere omstandigheid een held of vrij­heidsstrijder. De militair heeft een vergelijkbaar beoor­de­lingsp­robleem. Een deel van de bevolking zal hem ervaren als nood­za­kelijk kwaad of held, een ander deel als huurling of mas­samoordenaar.

De aanvaardbaarheid van 'geweld, mits volgens de regels' leidt maar al te vaak tot lachwekkende morele paradoxen. Een Ameri­kaanse piloot, die vak­kundig een dorp uitmoordt is een oor­logsheld. Zijn tegenstanders, die ver­vol­gens voor de camera het gezicht van de man bont en blauw slaan worden afges­chil­derd als beulen, die zich niet aan de regels van het oorlogs­recht hou­den.

     Het oorlogsrecht kan men beschouwen als het meest absurde wan­pro­dukt van de uni­versalistische geest. Wreedheid en moord is ge­legiti­meerd, mits volgens de regels en dan noe­men we het geen wreed­heid.

 

Zelfs de in het westen heilig verklaarde mensenrechtenorgani­satie Amnesty Interna­tion­al kan zich niet onttrek­ken aan de oogkleppen van de westerse moraal. Toen ik Amnesty na de Golfoorlog vroeg waarom ze wel een rapport publiceerden over de mensen­rechten­kwes­tie in Koeweit tijdens de Golfcrisis en niet over de resultaten van de geal­lieerde oorlog in Irak, kreeg ik tot antwoord dat ze in prin­cipe geen rapporten schrij­ven over gewelddaden in tijd van oorlog. In dit zwijgen toont de orga­nisatie zich een produkt van de heersende wester­se ideolo­gie.

De legitimatieschema's in oorlogsgeweld zijn omgeven met won­derlijke paradoxen.    Nog tot in deze eeuw werden de meeste oorlogen simpelweg gelegi­timeerd als erekwesties of als een terechte revanche. In het moderne perceptie­ka­der ervaart men dat niet meer als voldoende legitimatiegrond, hoewel duidelijk is dat deze senti­menten zeker bij de leidinggevende elite nog een be­lang­rij­ke rol spelen.

Hoewel men in Nederland de dood­straf onaan­vaard­baar acht, lijkt het fenomeen oorlog bij steeds grotere groepen aan legi­timiteit te winnen, terwijl de be­reidheid om daaraan mee te doen, mits op basis van "universe­le" VN-regels, zeer snel groeit. De beladen term oorlog wordt dan vervangen door het eufemi­sme "Het herstel van de internationale rechts­orde".

In de kwestie Bosnie lijkt Nederland zelfs voorop te lopen in het pleidooi voor militaire interventie.

 

Geweldsacceptatie verschuift ook in Nederland zelf. Fysieke geweldsnormen zijn binnen de Nederlandse grenzen aan zeer snelle ver­anderingen onderhevig. Tot diep in de jaren 60 was het bij­voor­beeld in Neder­land niets bijzonders om kinderen die zich niet aan de schoolre­gels hiel­den te slaan of zelfs met een stok af te ranselen. Minder dan een decen­ni­um later was dit binnen het maatschap­pelijk nor­menka­der onaan­vaard­baar gewor­den.

     De normen­verschuiving over fysiek geweld tussen ouders en kin­deren is bijvoorbeeld nog steeds gaande. Fysiek geweld als uit­drukking van ouderlijke macht is binnen grenzen toege­staan. Ero­tische hand­elin­gen tussen ouderen en kin­deren zijn daaren­tegen weer mis­dadig. Terwijl die in het Klassieke Grie­kenland een cultus vormden, zijn ze in het moderne Nederland overladen met taboes. Wan­neer men enige distan­tie neemt van deze sterk verschui­vende morele patronen lijkt het onmogelijk om haar relatieve karakter te ontkennen.

 

18. HET TABOE OP RACISME

 

Het racismetaboe produceert racisme door uitspraken als zoda­nig te benoemen. Veel uitspraken lijken racistisch, maar zijn dat in feite niet. Bij­voorbeeld de uitspraak "Zwar­ten werken minder hard dan blanken" er­vaart men in Nederland als ontoe­laatbaar 'racis­tisch'.

Waarom eigenlijk? In de eerste plaats kan men zich natuur­lijk afvragen of de uit­spraak waar is, maar van belang is alleen welke conclusie men trekt uit een bevesti­gend ant­woord. Mis­schien werken zwarten minder omdat ze van de ar­beidsmarkt gestoten worden en dus geen mogelijkheden krijgen. Mis­schien ligt hun ar­beids­moraal anders en hebben we te weinig oog voor hun eigen vorm van produktiviteit. Mis­schien ook ge­nieten ze meer van het leven door minder hard te werken.

     Het taboe verklaren van de uitspraak blokkeert debat en over­denk­ing en dat werkt in de eerste plaats nadelig voor de in opspraak geraakte groep zelf.

 

De uitspraak "De joodse journalistiek doet aan zelfcensuur, in hun berichtge­ving over de staat Israël." heeft de ex-NRCcolum­nist van Doorn in dat dagblad zijn column gekost wegens ver­meend anti-semi­tisme. De opschudd­ing kwam voort uit het feit dat de uit­spraak raakte aan het Israël­taboe. In plaats van zich de waarde van de uitspraak te reali­seren bogen de anti-fascis­tische scherp­rech­ters in de Nederlandse mediawereld zich over de diepere betekenis van het woordje "de", waar­mee men het gesig­naleerde probleem (zelfcensuur ivm. Israël) omzeilde door middel van een ver­dacht­making van de criticus. Af­gezien van de vraag of "de" joodse jour­nalistiek wel be­staat is de kern van de uit­spraak niet enkel legitiem, maar bovendien waar. De pu­blicist had er mis­schien aan toe kunnen voegen "De niet-joodse jour­nalis­tiek even­eens".

 

19. FASSBINDER EN

     DE THEATRALISERING VAN HET SLACHTOFFERMECHAN­ISME

Het mechanisme van het anti-fascisme dat in haar eigen staart bijt werd scherp gedemonstreerd in het plotseling oplaaiende "Fassbinderdebat". In zijn toneel­stuk "Het vuil, de stad en de dood" hekelde Rainer Werner Fass­binder de kaalslag in de stad Frankfurt en het optreden van een joodse makelaar (De rijke Jood), die zijn joodse identiteit misbruikt om zijn zaken gere­aliseerd te krij­gen. Hoewel fictief is het toneelstuk ge­schreven naar aanleiding van werkelijke gebeurtenissen. De tekst behan­delt eigenlijk het zelfbe­ves­tigings­mechanisme van verschil­lende slach­toffer­groepen.

     Zijn personage "de rijke Jood" is de reden voor beschul­digin­gen van antisemitisme en dit leidt tot een lachwekkend mediadrama. Met de ver­doeming van Fassbinder wordt een van de belang­rijkste critici in het na-oorlogse Duits­land ver­dacht gemaakt en begint de civi­lisatie­ma­chine haar eigen kinderen op te eten.

     Het thea­trale drama­ wordt van het podium ge­jaagd, maar rea­liseert zich ironisch genoeg in de poli­tieke werkelijk­heid rond de op­voer­ing van het stuk. Joodse groeperingen ge­dragen zich onder steun van een over­spannen media zoals Fass­binder in zijn to­neel­stuk aangeeft zonder dat zelf te begrijpen. Ze misbrui­ken hun historische slachtof­ferschap om te komen tot een verbod van de op­voeringen in Duits­land en Neder­land.

     Een belangrijk deel van de media-intelligentsia zwicht voor de chan­tage en blaast de hetze aan door een vermeende jacht op neo-fascistische spoken. Deze spoken lijken werkelijk te worden wanneer de joodse acteur Jules Croiset beweert ontvoerd te zijn door 'neo-fascistische elementen'

 

De tragedie krijgt een hilarisch hoogtepunt wanneer blijkt dat het toneel­stuk zich wreekt op diegenen die het verboden. Op het hoogtepunt van het maat­schap­pelijk debat blijken de neo-fascisti­sche repercussies een in scene gezette rel te zijn. Croi­set erkende dat zijn ont­voe­r­ing het pro­dukt was van ver­beeld­ing en niet van "neo-fascis­tische elementen". De media reageren iro­nisch genoeg veront­waardigd, niet in staat om te zien dat Croiset niets anders was dan de ex­tatische spiegel van hun eigen spek­takel. Het persoon­lijk drama van Croiset lijkt de perfecte metafoor van de para­noia­machine in de anti-fascis­tische beweging.


D.  DIFFERENTIEDENKEN

 

20. HOE TE ONTSNAPPEN AAN DE VIJANDSSPIRAAL?

 

Elke strategie geba­seerd op angst en veiligheidscomplexen slaat tenslotte om in haar eigen tegendeel. Het afsluiten van de dia­loog leidt tot een spiraalbeweging waarin angst en taboevorming elkaar opdrijven. Door middel van welke om­gangs­vormen met cultu­rele min­derheden kan men aan de angst-taboe­spiraal onts­nap­pen?

 

De angst voor buitenlandershaat, racisme en fascisme legt een fnuikend taboe op alle onderscheidingen en pogingen tot waar­der­ing van onderlinge verschil­len. Het probleem met het taboe gemaakte object is namelijk dat het fascineert in zijn verbod. Het resultaat is een dodelijk repres­sief zwijgen over latente beeld­vorming, die daar­mee niet be­sproken en dus niet ont­kracht, dan wel gerespec­teerd kan worden. De angst voor cultu­rele discriminatie sluit daarmee de openheid van het debat uit en smoort de uitingen van discriminatie in een sluipend en ongrijpbaar virus.

     In zoverre is een openlijker omgang met voor velen beden­ke­lijke uitspra­ken zeer gewenst. De tolerantie geeft de moge­lijkheid tot een scherper onderscheid van gewenste en onge­wenste uitspraken en schept de moge­lijkheid de pseudo-racist te confronteren met zijn eigen irrationa­liteit.

 

 

21. DE VERBODEN FASCINATIE VOOR HET VERSCHIL

 

De angst voor discriminatie gaat zover dat zelfs de belang­stell­ing voor de positieve fascinatie van het verschil door de uni­versalistische intellectue­len verdacht wordt gemaakt.

     De uitspraak "Zwarte mensen hebben meer gevoel voor dans en muziek" zou getuigen van omgekeerd racisme. Wij zouden moeten leren om anderen als gewoon te aanvaarden in plaats van als bijzonder.

     De gelijkschakelingsoperatie van de universalist legt een deken van taboes, bijvoorbeeld op het verlangen naar exotica van de blanke naar de kleurling. De uitspraak "Jamaicanen zijn muzi­kale en exo­tische mensen" voelt de ingekapselde intellec­tueel welis­waar niet als schade­lijk, maar wel als ongewenst in de gewoon­heidsstra­tegie.

     Het "normaliseringsverlangen" van de universalist is niet zozeer utopisch maar eerder saai en dodelijk voor specifieke levens­krach­ten. De normali­seringsstrategie produceert een serie fatale voor­schrif­ten in de omgang met minderheden.

 

Minderheden verdienen niet in de eerste plaats meer gelijk­heid, maar meer respect voor hun eigenheid. Aan deze eigen­heid danken we de rijkdom aan vreemde gebruiken en tradities, die de moderne metropool haar fascine­rende aantrekkingskracht geeft. Ofwel : dankzij de islami­tische minderhe­den hebben de grote steden in Nederland een variatie aan Marokkaanse en Pakist­aanse res­tau­rants, wandelen er vreemdelingen in kleder­drach­t op de Albert Cuyp-markt, be­staat er een keur aan nieuw ge­bouwde moskees en nieuwe gods­diens­tri­tu­elen en kan men luis­teren naar islami­tische life-muziek.

De minderheden en subculturen leveren niet enkel een bijdrage aan de plurifor­miteit van de samenleving, ze vormen de leven­de spiegel van de betrek­kelijk­heid van waarden en om­gangs­normen in de dominante Neder­landse cul­tuur. Het is deze spiegel die het Westen achter de bril van haar universalis­tische theorie­vorm­ing dreigt kwijt te raken.