DE ZIEL VAN NEDERLAND terug

 

1. HET GEOGRAFISCH GEZICHT

 

Aan het begin der tijden zweefde God over de wateren. Het moet op een achternamiddag zijn geweest dat hij het land heeft getekend, dat de geschiedenis in zou gaan als Nederland. Een grilliger verbeel­ding dan de Neder­landse land­kaart is eigen­lijk nauwe­lijks denk­baar. Het land is een wonder­lijk compro­mis tussen land en water aan de rand van het Euro­pese conti­nen­tale plat. De onregel­matigheid van deze geogra­fi­sche figuur staat in para­doxaal con­trast met de ver­bijs­ter­ende regel­maat van het land­schap dat men aantreft wanneer men over het West­land vliegt. In antwoord op de chaos van de natuur heeft de mens hier een recht­lijnige orde van vlakken ge­plaatst.

 

Holland is een geschenk van het water. Een overblijfsel van het grint, zand en klei dat de grote rivieren, Rijn en Maas, naar de ­del­ta hebben gevoerd. Een slibbige massa achter­gelaten door een zich terugtrekkende zee, welke daarop door mensen­handen van bescher­mingswallen is voorzien. Met de geografische ge­steld­heid van het land­schap begint het verhaal over de cultuur van haar bewo­ners. Een geografie, die zich symbolisch in de cultuur heeft gespiegeld en van waaruit de geschiedenis ont­springt. Een poging om de bron van de Nederlandse ges­chie­de­nis te begrijpen uit de geografische gesteldheid betekent niet dat de historie zich noodzakelijk langs haar beddingen ontwik­kelt.

 

De stelling waarbij de geschiedenis als gedetermineerd wordt voorgesteld is diepgeworteld in het Nederlands calvinisme en heeft ook daar­buiten nog steeds grote invloed. De schrijver van dit essay heeft deze stelling altijd scherp bestreden. De idee waarbij histo­rische feiten uit bepaalde patronen ver­klaard kunnen worden steunt op een serie vooronderstellin­gen die in principe niet bewijsbaar zijn. Men kan op rationele gronden even­goed het omge­keer­de beweren, name­lijk dat de loop van de geschiede­nis geheel wille­keu­rig, onvoor­spelbaar en "vrij" plaats­vindt. In mijn visie wordt de historie voortge­stuwd door een zeer com­plex mengsel van cul­tuurpa­tronen, mense­lijke inter­venties en wille­keur. Bij alle historische verklaringsmodellen kan men opmerken dat alles ook anders had kunnen lopen. In het navolgende wordt niet getracht het zo­veelste ver­klaringsm­odel te introduceren, maar wordt een "verstehe­nde" relatie aangegaan met wat ik herken als het symbool van de Neder­landse volksgeest. In de geschiedsschrij­ving is deze her­meneu­tische methode zeer omstreden en tevens verbonden met een fatalis­tisch wereldbeeld en zelfs met "Blut und Boden" ideolo­gie. Mijn onderzoek be­staat eruit om te kijken of deze kri­tisch-hermeneutische methode progressief te gebruiken is, door de geschiedenis te beschrijven als niet manifest gemaakte mogelij­kheid.

 

Men heeft vroege sporen van de Nederlandse geest gevonden in de opgegraven veenlijken, die stammen uit de tijd dat de Batavieren de Rijn af kwamen varen. Hoewel de Lage Landen reeds enkele mille­nia bevolkt zijn is het zelfbe­wust­zijn van de Nederlandse natie amper vier eeuwen oud. Het nationaal zelfbewustzijn ontwikkel­de zich tot een stuwende historische factor in de 80-jarige vrij­heidsstrijd (1568-1648) tegen de Spaanse feodale gezags­structuur. Over de oprichtin­gsd­atum van de Nederlandse staat kan men van mening versc­hil­len. De eerste Nederlandse staat, de Repu­bliek der Zeven Verenig­de Provin­ciën, vindt volgens de domi­nante historische opvatting zijn duidelijkste begin­punt bij de Unie van U­trecht van 1579. Reeds in de Gou­den, Zeven­tiende Eeuw komt de jonge republiek tot vol­ledige wasdom en groeit in enkele dece­nnia uit tot een wereld­macht. De mondiale macht en het aanzien dat ze in korte tijd ver­werft zal ze na het rampjaar 1672 voor­goed ver­liezen, hoewel haar economische macht tot diep in de 18e eeuw nog aanzienlijk blijft. Een onderzoek naar de Nederland­se cultuur­geest en de manier waarop deze in de hui­dige politieke cultuur tot uit­drukking komt, dient dan ook in dat tijdperk te begin­nen.

 

2. BRITAIN RULES THE WAVES, HOLLAND SHELTERS AND DEALS

 

De Hollandse volksgeest komt voort uit een dubbelzinnig ver­bond met de zee. Een dergelijke algemene uitspraak krijgt pas bete­kenis bij een meer specifieke identiteits­bepaling. Hier­voor zou ik een vergelijking willen maken tussen de Nederland­se volksg­eest en die van haar buren aan de andere kant van de Noord­zee.

 

Zonder twijfel bestaan er een aantal grote histori­sche over­een­kom­sten tussen de Britten en de Nederlanders. Beiden zijn zee­varende volken, die maritieme we­reldrij­ken gesticht hebben. Het regenach­tige zeek­limaat, de dominant protestantse godsdi­enst en de ver­wantschap in de taal funderen de overeenko­msten in nation­ale identi­teit. De belangijkste overeenkomst in deze identiteitsbepaling is echter te vinden in de relatie met de zee. De overeenkomst ligt voor de hand, maar waarin ligt nu precies het verschil? De Britse geest lijkt voort te komen uit de strijd met de zee. Of preciezer, uit de drift om het gril­lige gevaar van de wereld­zeeen te overwinnen. Het "Britain rules the waves" laat nauwe­lijks twijfel over de identiteit van de Brit. Hij voert het gev­echt met de zee, met als doel deze mees­ter te worden en binnen zijn eigen schema in te kaderen. De Engelsman ge­bruikt zijn analyti­sche geest ter be­heersing en onder­drukk­ing van datgene hij aanziet voor het donkere gevaar van het water. Hij ervaart de wereld als een slag­veld, waarin de recht­vaardi­ge en moedige strijder gevaren moet trot­seren en tenslotte het kwaad moet overwin­nen.

 

De Hollandse geest kende in haar Gouden periode sterke over­een­komsten met die Britse hegemoniale traditie, maar zijn karakter is doortrokken van een andere grond­houding. Hij komt namelijk niet voort uit de drift de sterkste te blijven in het gevecht met het water, maar uit de behoefte zich tegen de macht van de zee te beschermen en gebruik te maken van datge­ne wat het water te bieden heeft. Hij bezweert het gevaar van de zee door het opwerpen van dij­ken, dan wel eigent zich zijn bodem toe door het water in te dammen en droog te malen. Zijn inten­tie is niet om meester van de zee te worden, maar om niet overwonnen te worden. Hij draagt dan ook een defen­sief karak­ter. Het defensieve karakter van de Nederlandse cultuur komt tot uit­drukking in de zware opgetrokken wal, waar­achter het kw­ets­bare en geculti­veerde land ligt, dat be­schermd moet wor­den. Tegenover de boze buiten­wereld staat de kwets­baarheid van het persoon­lijk ge­moed, dat in de nest­warm­te van het gezin gek­oes­terd wordt.

De overtuiging van astrologen dat Nederland is geboren en opge­groeid onder het teken van de Kreeft is op zijn minst interessant te noemen en verleidt tot enige ver­beeldingsvolle speculaties. De kreeft is een waterdier met een harde schub en een weke kwets­bare binnen­kant. Hij vlucht in achter­waartse richting en bestrijdt zijn tegenstander door hem geluidloos dood te knij­pen. De harde schub hangt als een dijk rond het kwetsbare dier, dat zich liever terugtrekt dan ten aanval gaat, maar in crisismomenten gevaarlijk kan zijn.

 

Het hoeft nauwelijks betoog : de dijk is het Neder­landse cul­tuur­symbool bij uit­stek. De invloedrijke provincie Holland ontleent haar bestaan voor een groot deel aan de dijk. Zonder deze wallen zou het belang­rijkste deel van Holland onder water staan. Het ver­haal van Hans Brinkers met zijn vinger in de dijk is vreemd genoeg bij Neder­landers matig bekend, voor buiten­landse toe­risten vormen de avonturen van deze Hol­landse jongen vaak de enige kennis die men heeft van het Neder­landse cultuurgoed. Maar op welke manier toont de dijk zich in de mentaliteit van de Nederlan­der?

 

3. DE ANGST VOOR DE ZONDVLOED

 

In het godsvruchtige Nederland heeft een bijbels verhaal altijd een bijzondere betekenis gehad: het verhaal van de zondvloed. Het beeld dat God de mens zou straffen voor zijn zonden door het zenden van het water bracht in Nederland naast een reeel fysie­ke tevens een symbolische, religieus gefundeer­de angst. De angst om door het water overspoelt te worden en de doem om als nietig en schul­dig mens in het tra­nendal te moeten door­bren­gen pakt zich samen in een sentiment met een bijbelse wor­tel: de angst voor de zondvloed. In het laatste oordeel wreekt de recht­vaar­dige God zich op de zondige mens door hem te laten verdrinken in het water. "De angst voor de zondvloed" is als de klei waarmee het huis van de Neder­landse cultuur is opge­trok­ken.

 

Een belangrijk deel van de Nederlandse cultuur en poli­tiek is te begrij­pen als een fascinatie voor die angst. Men heeft in Neder­land middelen gevon­den om met die angst om te gaan. Zijn cultuur is gefixeerd op het aanbrengen van maat­schap­pelijke veiligheidsgor­dels en dat leidt tot een voortdu­rende structu­rele groei van het verze­kerings­wezen. In Neder­land is elk risico in principe verdacht. Men kan zich daar tegen alles verzekeren of liever men moet zich tegen alles verzekeren en dat resulteert in de hoogste verzekeringsgraad ter wereld. Dat is geen nieuw fenomeen. Aan 17e eeuwse Neder­landers komt zelfs de twijfelachtige eer toe het verzeke­rings­wezen te hebben uitgevonden.

 

De eenzame mens moest immers beschermd worden tegen zijn persoonlijke zond­vloed. De diep­gewortelde angst om naakt in het aangezicht van de werkelijk­heid te moeten kijken, wordt bezworen door een labyrint van einde­loze regel­zucht. Of we nu denken aan aan deze Neder­landse uit­vin­ding van het ver­zeke­rings­wezen of aan de topzware 20e eeuwse verzor­gings­staat, het zijn getui­genissen van de indam­ming tegen aller­han­de geva­ren. De cul­tuur is doortrokken van de neiging om de risi­co's van het gril­lige en vitale leven af te schermen en te reduce­ren tot de rustige overzichte­lijkheid van het cijfer.

Veiligheid is er te koop tegen een prijs die volgens tabellen te bepalen is. Er hoeft zich niets voor te doen wat niet al in de voor­spelling opgenomen is en met de voorspel­baarheid van het gevaar doet men hier of het gevaar zelf geweken is.

 

4. WATERSNOODRAMP EN WATERLINIE, DE HERE

BESCHER­MT ONS EN STRAFT ONS VOOR ONZE ZONDEN.

 

"Luctor et Emergo" (Ik worstel en kom boven) vormt de wapen­spreuk van Zeeland, waarmee niet enkel de be­staansconditie van de eilan­denprovin­cie, maar van de gehele republiek is weerge­geven. Het diepste trauma uit de na-oorlogse Nederland­se geschie­denis is veroorzaakt door de Zeeuwse Watersnoodramp uit 1953. Deze natuur­ramp raakte aan de verborgen en existen­tiële Zond­vloed­angst en werd dan ook beant­woord met een historisch ongeëve­naard water­werk: de Delta­werken. Maar de relatie die Nederland met het water onderhoudt is dubbel­zinnig. Naast de angst om te worden overspoeld door een fatale zondv­loed geeft het water ook be­scherming in tijden van dreig­ing en oor­log.

 

In comple­ment met de Waters­noodramp staat de Water­linie. De Waterlinie was de feitelijke en is de sym­bolische waar­borg van de nationale soevereiniteit. In 1572 en 1574 slaagde Willem van Oranje, de "Vader des Vader­lands" erin door de opdracht tot het doorsteken van de dijken de steden Alkmaar en Leiden te ont­zetten van de Spaanse beleger­ing en daar­mee de basis te leggen voor de bevrijding van Holland en de gehele Repu­bliek. In het ramp­jaar 1672 was het wederom de Waterlinie die ervoor zorgde dat het voor de Franse troepen onmogelijk was om de sleutel­provincie Holland te bezet­ten, waar­mee de repu­bliek behoed bleef voor de totale ineenstort­ing. Tot in deze eeuw bleef de Waterlinie de typi­sche Hol­landse versie van de ver­dedigingslinies tegen vijanden van land­zijde.

 

5. HET LABYRINT VAN WATERWEGEN

 

Bijna alle Europese mogendheden grenzen in mindere of meer­dere mate aan zee en een aantal hebben zich dan ook tot zeemogend­heid ontwikkeld. Wat is nu zo specifiek en succesvol aan de geogra­fische structuur van de Repu­bliek?  Huizinga betoogt in zijn "Nederlands beschaving in de 17e eeuw" dat men het econo­mische succes van de Repu­bliek niet alleen moet begrij­pen uit haar centrale ligging aan de Noord­zee, maar even­zeer uit het bestaan van de Zuiderzee en het labyrint van water­wegen, waar­door er natuurlijke verbin­din­gen met het Vlaamse en Duitse ach­terland bestonden. Het enorme natuurlij­ke netwerk van waterwegen vormde een uitzon­derlijke infrastruc­tuur voor de goede­ren­han­del en daar­mee voor stedelij­ke activit­eit. Het bestaan van rivieren en meren opent het land en de steden voor handelsactiviteiten per schip. Deze natuur­lijke voor­sprong in de infrastructuur stimuleerde sterker dan elders stedelijke cul­tuur en het ontstaan van een koopmanscultuur.

Het water vormde zowel de bedreiging als de ontwikke­ling­smo­ge­lijkheid in de Hollandse cultuur. De angst voor de zond­vloed gaat dus naadloos samen met de ontwikke­ling van de zeeva­rende mogendheid en de ontwikke­ling van een netwerk van handelscon­tacten dat zich sinds de "Gouden Eeuw" uitstrek­te van de Noordpool tot in de Indische archipel.

 

6. ATLAS, HOLLAND EN HET LEED VAN DE WERELD

 

De relatie met de zee produceert niet alleen het symbool van de dijk, maar tevens dat van het schip en de wereld­bol. In 1648 bouwde Jacob van Campen in opdracht van de machtige koop­mansstad Amsterdam het stadhuis op de Dam. Het gebouw symboli­seerde eeuwenlang het hart van de Nederlandse mondiale koop­mansgeest. Op de vloer van de grote zaal in het brand­punt van het paleis is de we­reldkaart in marmer uitgehouw­en. De beide halfronden liggen in de scha­duw van een enorme uit steen gehou­wen Atlas, die somber over deze reproductie van de wereld uitkijkt. Hij torst tenslotte het wereldleed, nadat Zeus hem daartoe veroordeeld heeft. Op de ach­terkant van het paleis staat even­eens een Atlas uit de tijd dat Neder­landse koopvaar­dij­schepen de globe be­zeilden. Atlas, de tit­aan, die zijn opstand tegen de Olympi­sche goden moest be­kopen met de straf om de last van de wereld tot in eeuw­igheid te dra­gen lijkt door het 17e eeuwse Holland geadop­teerd.

 

De Hollandse wil om het leed van de wereld te dragen is echter niet ingegeven door een klassieke levenshouding, maar is het produkt van een chris­telijke traditie. Het bewust­zijn heeft zich ontwikkeld volgens de leefregels van een streng 17e eeuws calvi­nisme. In een door schuldbesef voortgestuwde geest is de wil tot ontwikkeling gekomen om de wereld te helpen in haar gang door het aardse tranendal. Het calvinisme draagt een sterk geloof in de erfzo­nde met zich mee en deze erfzonde hangt nog steeds als een schaduw over de gese­cula­riseerde 20e eeuwse mens. Deze were­ldbol is eigenlijk een dubbelzinnig symbool. De jaren­lange schee­psreis vormde de ultieme prikke­ling van de avon­tuurlijke verbeelding en de drang tot econo­misch gewin. De wereld werd ervaren als een bron van mogelijke ontdekking en exploitatie. Ander­zijds was diezelfde wereld een last, die de schuldbewuste calvinist tot in eeuwi­ge dagen moest dragen.     De ideologie van de hulp en de univer­sele verantwoorde­lijkheid van de ene mens ten opzichte van de andere zijn het gevolg van de stijle calvinistische leerstel­lin­gen die diep in het Nederlandse be­wustzijn liggen opgesla­gen. Deze zware verantwoordelijkheid­sideologie lijkt het complement van haar mondiale oriëntatie. De andere kant van de 17e eeuw­se ontdekkingen en kolo­nisaties van de aard­bol. Tegen­over de universele vrij­heid en sociale ge­lijkheid, voelt men de per­soon­lijke en gemeen­schappelijke verantwoordelijk­heid voor de lijden­de mens in alle uithoeken van de wereld. De nationale en internatio­nale hulpacties, de wereld­verbeteraar­sideologie en de relatief hoge graad van ontwikke­lingsbijdra­gen zijn een uitdru­kking van deze univer­sele hulpideo­lo­gie. Deze ideologie heeft zowel onei­genlijke, als utopische trek­ken, voortkomend uit het re­pres­sieve zonde­be­sef van de bur­gelijke geest.

 

Het schip is behalve het instrument om de wereld te ontdekken en te exploiteren tevens een symbool voor de gang van de nieuwe natie door de geschiedenis. De latere metafoor van het "schip van staat" is onder meer uitgewerkt in het bekende 17e eeuwse gedicht "Scheeps­praet". In dit bekende dichtwerk sch­etst Con­stantijn Huygens de politie­ke con­stellatie van de prille republiek, die na de dood van Prins Maurits van Oranje een stuur­loos schip geleek, maar met de komst van Frederik Hend­rik een bekwame kapitein terugkreeg. 

 

7. HET ONBEHAGEN VAN DE WELVAARTSSTAAT

 

In zijn veelgeprezen boek "The Embarrassment of Riches" be­schrijft de Britse historicus Simon Schama hoe de Neder­landse welvaart in de Gouden Eeuw samengaat met een permanent gevoel van onbehagen. De schaamte over de rijkdom, de cal­vinistische plicht tot soberheid en de vaste over­tuiging dat God de mens eens voor zijn over­vloed en verspilling zal straffen, gaapt als een donker gat onder de Nederland­se politieke cul­tuur. De moderne welvaart dient in de calvinistische ideolo­gie ge­paard te gaan met de pijn van de broekriem. Zonder de pijn van bezuiniging en terughoudendheid dreigt het failliet, de ver­doe­menis of de zondvloed. Om deze angst voor de zondvloed te bezweren hebben we tegenwoordig de betrouw­bare mana­ger met een alles over­ziende boekhou­ding en een verantwoorde minima­li­se­ring van finan­ciële risi­co's. Was het niet in de 17e eeuwse republiek, waar het verzekeringswezen werd uigevonden? Het is deze voorzichtige en terughoudende mentaliteit die men in Neder­land ervaart als een nood­zakelijk kader om wel­vaart te kun­nen verwerven en voort te kunnen zetten.

 

8. DE FATALE GREEP VAN CALVIJN

 

In de erfenis van Calvijn vindt men de orthodoxe leer­stellin­gen, die het "precieze" karakter van de Neder­landse geest vormen. In het beeld van de door God beschikte zondvloed huist een element dat tot de grond­stellin­gen van de calvinis­tische leer behoor­de, het deter­minisme. De leer van het deter­minis­me vormde de inzet van de 17e eeuwse gods­dienststrijd die zich in de hervorm­de staat­skerk vol­trok, die tussen Ar­mini­anen en Gomaristen, tussen "rek­kelijken en preciezen", tussen "vrij­zinnigen en ortho­doxen". Deze strijd leidde niet alleen tot een scherpe politieke twist, die de republiek aan de rand van burgeroorlog bracht, hij vormt ook het diepste schisma in het wordingsproces van de Hollandse cultuur.

 

De Gomaristen huldigden de opvatting dat de mensheid in het licht van de zondeval weliswaar verdoemd was, maar God in zijn barmhar­tigheid besloten had om een uitverkoren groep tot zijn hemels paradijs toe te laten. Deze groep van uitverko­renen was voorbeschikt. Het menselijk handelen had volgens de recht­zin­nigen geen invloed op het hemelse lot. Het wereldbeeld waarbij de mens onmach­tig is in te grijpen in de loop van de dingen drukt zich uit in het bekende spreekwoord "De mens wikt, God be­schikt". De Arminianen daarentegen waren van mening dat een ieder in Gods' genade kon worden opgenomen, maar dat men dat "recht" door zijn aards handelen kon verspel­en. De vrijheid van het mense­lijk hande­len wortelde in een huma­nisti­sche tradi­tie. Een tradi­tie van vrijzinni­gen, die een voorvader had in het werk van de 16e eeuwer Desideri­us Eras­mus van Rotter­dam.

In 1619 groeide het godsdienstig conflict uit tot een poli­tie­ke botsing die eindigde met de onthoofding van de vrijzinnige Holland­se raads­pensiona­ris Johan van Oldenbarneveldt. De overwin­ning van de rechtzinnige Gomaristen had grote gevolgen voor de dienaren van de republiek. Functio­narissen in staats­dienst moesten vanaf toen de stijle uitgangspunten van de Dordtse Synode van 1619 onder­schrij­ven. Deze tegenstelling tussen "rekkelijken" en "preciesen" loopt als een rode draad door de Nederlandse politieke cultuur en vormt tevens een belangrijk begrip­penkader bij de politieke analyse in de kome­nde essays.

 

9. WANTROUW DE MENS, VERTROUW OP GODS WIL

 

De praedestinatie­leer vormt nog steeds de grond­slag van die leersys­temen, die de wereld beschouwen als gestuurd door Gods ondoor­gron­delijke wil. De Nederlandse volksgeest lijkt een vreemde samen­smelt­ing te zijn van ver­trouwen in de individuele vrijheid van mense­lijk handelen en een berustend geloof in een fataal proces dat zich noodza­ke­lij­kerwijze vol­trekt en waarte­gen het geen zin heeft zich te verzet­ten. Een geloof dat de loop van de Ge­schiedenis voor altijd ge­schreven staat. Een onwil en onwen­nigheid om het toeval en de wille­keur van de dingen zonder wan­trouwen tege­moet te treden. Dit wantrou­wen is diepgeworteld en tempert op cynische wijze de men­selijke le­vens­drift. Een levensdrift die licht kan verworden tot een vorm van hoog­moed­igheid. Een hoog­moed, die wordt ervaren als een mense­lijke onbe­schei­den­heid waarvan de Neder­lander zeker weet dat God die ooit zal straffen. Hoe­wel de Nederlander zich vaak modern voordoet koestert hij een diep wantrouwen in de eman­cipatoire mogelijk­heden en de integriteit van de mens. Hij reageert weliwaar met heimelijke bewondering, maar is in de praktijk zeer terug­houdend naar men­sen met een ongebreid­eld enthousiasme. Er heerst een wantrou­wen tegen zakelijke en persoonlijke initia­tieven, die steunen op een flinke dosis risico en avontuur.

 

De Nederlander koestert een heilig geloof in de regulerende macht van de markt, die hij als natuurlijk ervaart. Het geloof in deze goddelijke hand van de markt is echter historisch een metafy­sisch over­blijf­sel van de calvinistische leer. Een geloof dat behal­ve in Holland in de Anglo-Amerikaan­se landen ideolo­gisch het diepst gewor­teld is. De ge­meen­schap­pelijke ideolo­gie in deze landen vind haar funda­ment in het protes­tantisme, waarvan het calvinisme deel uitmaakt. Naast het geloof in de markt is er de overtui­ging dat de econo­mische crisis zich in de loop van de Geschiedenis voor­doet met de onverbid­delijkheid van een na­tuur­wet, waaraan de mens zich dient te onder­werpen. Ook hier vinden we een over­blijfsel van de deter­ministi­sche ideologie.

 

10. EEN LAND VAN BANKEN, PENSIOENEN EN

VERZEKERI­NGS­MAAT­SCHAP­PIJEN.

 

Het calvinisme wordt in Nederland makkelijk in verband ge­bracht met de geest van Renaissance en individuele vrijheid, die destijds in het 16e eeuwse Italie aan de oppervlakte kwam. Men kan zich afvragen hoe die verhouding precies ligt. Volgens de psycho-analyticus Erich Fromm zouden we het calvi­nisme niet moeten zien als de vervol­making van de individu­ele vrij­heids­lievende en renais­sancistische mens, maar als een terug­val in zijn ont­wikkeling. De leer van Calvijn zou volgens Fromm niet zozeer de uit­drukking zijn van een individuele bevrijding, maar de reli­gieuze uit­drukk­ing vormen van "de angst voor vrij­heid". Fromm analyseert scherp dat de Renais­sance het gevolg is van een verlichtende opening van de Mid­deleeuwse kathol­iek feodale wereld, terwijl hij het cal­vinisme begrijpt als een regressie voortkomend uit de verwerking van de losgekomen angsten. Deze angsten zijn het gevolg van een verlies aan sociale cohesie. De renaissancistische verlichting wordt na een korte periode van humanistische bloei opnieuw ingepakt in een sober af­sch­rik­kings­systeem. Het systeem zou ge­richt zijn op het onder­drukken van de vitale vrij­heidsin­stincten in de mens en de kne­veling van de nieuw ver­worven humanistische geest. De Duitse socioloog Max Weber heeft gewezen op een and­ere dimen­sie in de protestantse geest. In zijn boek over de pro­testantse ethiek wijst Weber op die elementen in de ge­loofsleer, waaruit "de geest van het kapitalis­me" zou zijn ontwikkeld. De accumulatie van handelskapitalen is enkel mogelijk door een voort­durende herinvester­ing van spaargelden. Deze spaar­cultuur ken­merkt zich door een ascetische houding tegen­over de aardse geneugten. Na een arbeid­zaam leven wacht de belofte van een vreed­zaam paradijs. De Republiek heeft in de ontwik­keling van het han­dels­kapita­lisme niet toevallig een voor­trek­kersrol ge­speeld.

 

Na een periode van ondernemen, breekt een tijd aan van beleg­gen. De Neder­landse economie kenmerkt zich tot op de dag van vandaag door immense spaar­overschotten. Men investeert niet meer, men belegt. Het aangaan van risicovolle projecten is vervangen door een zo risicoloos mogelijke belegging en een wachten op rendement. Het "appeltje voor de dorst" dat zich met een voor­zie­nende blik op de toe­komst langzaam en zeker ver­meer­dert. Deze ont­houding met het oog op de toekomst wordt jaar­lijks be­loond met een "goddelijke genade" in de vorm van een rente, dividend of ander rendement. In het wachten en het geduld ligt de beloning. Tijd is, ook in haar passie­ve afwach­tende ge­daan­te, geld. De kapita­list is in Nederland vervangen door anonieme institutionele beleggers. Zij leven in de ideol­ogische misvatting dat hun deel van de meer­waarde uit de natuur van het produk­tieproces voortkomt in plaats van verkre­gen door uitbuiting. Sinds Marx uit de mode is, lijken oude misvattingen weer te kunnen wor­den tot nieuwe waar­heden. De gedachte dat kapitaal nieuw kapitaal genereert kan alleen maar blijven bestaan, omdat men afziet van de inter­ventie van ar­beid, die nodig is om die waardevermeer­dering mogelijk te maken.

Het ascetische plichtsbesef door­drenkt tevens de ar­beidsmo­raal. Arbeid ervaart men niet als een daad van zelfrea­lisatie of een mogelijkheid tot ontploo­ing van ambities, maar als een straf van God en deze arbeid dient te ge­schieden "in het zweet des aan­schijns".

 

11. HOE DE NEDERLANDSE VOLKSGEEST TE ONTSLUIEREN?

 

De hierboven beschreven Nederlandse volksgeest is geen fatale con­ditie, maar een erfenis van de geschiedenis, die men als project verschillende richtingen kan geven. Het karakter van een natie is niet een gesloten, maar een open entiteit en dient hier begrepen te worden als mogelijkheid, ofwel vanuit het adagium 'alles kan altijd anders', zolang men zich zijn his­torische con­ditie realiseert. Het moderne bestaan is dat van on­gekende moge­lijkheden en dat leidt tot wonderlijke patronen van willekeur. Het lijkt of de Hollandse volksgeest die willekeur van de toevalsfactor als bedreigend ervaart en de risico's daar­van wil dempen. Deze reactie op de "Angst voor de Zond­vloed" poneer ik hier als het grond­karakter van de Nederlandse cul­tuur. Hoewel de fy­sieke bedreig­ing van het water door de technolo­gische ontwikkel­ing natuurlijk sterk is afgenomen blijken de angstinstincten toch nog stevig in de cultuur te zijn verankerd.

 

Het Nederlands overlevingsinstinct dat zich realiseert door het opwerpen van dijken tegen­over de dreiging van het alles mees­lepende water laat zich op dit moment echter des te ster­ker voelen in de sterk oprukkende institutiona­lisering van het maatschap­pelijk leven. Niet alleen dat de Nederlander zich van zijn nationale geest bewust kan worden, hij kan deze tevens veranderen. De Nederlandse volksgeest zou ik dus willen hante­ren als een levend organisme dat op verschillende wijzen tot ontwikke­ling ge­bracht kan worden.

 

 

12. DE NIEUWE REKKELIJKEN EN DE NIEUWE PRECIESEN

 

Niet alleen dat ik de Nederlandse volksgeest wil interprete­ren als een project van mogelijkheden, hij is in zijn histo­rische grond tegen­strij­dig. Het organis­me is samengesteld uit een "pre­ciese" kern met een "rekkelijk" omhulsel. Na de traum­atische on­thoof­ding van de Hollandse raads­pensio­naris Johan van Oldenbarneveldt hebben de beide strom­in­gen altijd gestre­efd naar een nuchte­re, saaie en pragma­tische oploss­ing van politieke con­flic­ten. De Neder­landse op pacifi­catie ge­richte con­sensus­geest dempt de scher­pe tegen­stel­ling tussen actieve vrij­zinnig­heid en naar binnen gekeer­de recht­zin­nig­heid. Het subtie­le even­wicht tussen de beide geestes­stro­mingen heeft door de geschiedenis heen het fundament van de Neder­landse poli­tieke cultuur gevormd. In de loop van de eeuwen hebben pacifi­catie en consensus een stabiel even­wicht gescha­pen. De in de afgelo­pen jaren zeer sterk ontwikkelde consen­suscul­tuur is dodelijk voor de levens­kracht in de politieke cultuur en leidt tot het zachte dictaat van het bekende "midden". Anno 1994 lijkt de consensuscul­tuur een absoluut hoog­tepunt van gemid­delde saaiheid te bereiken. Nederland is gedom­peld in wach­ten. Een wachten tussen verborgen wantrouwen en stieke­me hoop. Een wach­ten op een nieuw perspektief aan de poli­tieke hori­zon.       Elke werkelijk progressieve bewe­ging heeft zich in het verle­den ontwik­keld door aanslui­ting te vinden bij de vrijzin­nige tra­ditie. De genoemde dichotomie toont zich in de huidige politi­eke cultuur als een onzichtbare diago­nale breuk door de be­staande politieke struc­tuur. Een diagonaal, die loopt van links­onder tot aan rechts­boven in het politieke spectrum. Dwars door de klassieke 19e eeuwse tegen­stelling Links-Recht­s, waar­bij het sociale vraagstuk de dragende schei­dslijn vormt, versch­ijnt er een tegenstel­ling tussen vrijzin­nigen en ortho­doxen, waarmee het politie­ke landschap een nieuwe com­plexe ruimte ver­krijgt.

 

De economische crisis van het afgelopen decennium heeft de "pre­ciesen" de wind in de rug gegeven. Na de onzichtbare onthoof­ding van de ver­lichting in de jaren 80 keert Holland terug­ in haar eigen schul­p. Tegelijk ontwikkelt zich een nieuwe beweging van "rekkelijken" die niet zozeer het strakke for­malisme van de preciesen bestrijdt, maar veeleer schouder­opha­lend ondermijnt, of glim­lachend "op­rekt". De enigszins fatalisti­sche houding te­gen­over de afschaf­fing van de natio­n­ale identi­teit ten bate van een opgaan in Europa gaat para­doxaal genoeg gepaard met een heront­dek­kende bewe­ging van de eigen cul­turele gro­nd­sla­gen. Dit proces van nationale her­ontdekking toont zeer ver­schil­lende gezichten.